donderdag 19 december 2019

De Heer van het Duister



Duisternis is mysterieus.
Duisternis is angstaanjagend.
Duisternis is een demon.

Ik ben de duisternis.

Ik voel de magie aan me trekken. Wééral, grom ik bij mezelf. Kunnen die stomme mensen nu nooit eens hun problemen zelf oplossen?
Ik bied weerstand. Ik wil niet de reputatie krijgen dat ik een makkelijk oproepbare demon ben, want dan ben ik er helemaal aan voor de moeite.
Ik werp een laatste blik op de kaarten in mijn hand, zucht en gooi ze op de tafel.
‘Deze keer ben jij gewonnen,’ zeg ik tegen Al-Khudum, en ik schuif mijn stapeltje ifriettanden zijn kant op. Stomme mensen. Als ik wat meer tijd had gehad, had ik vast nog kunnen winnen.
‘Al-Ghrum die opgeeft?’ vraagt de andere demon ongelovig. ‘Wat- ah. Een oproep?’
Ik grom. Ondertussen omklem ik krampachtig de hoeken van ons speeltafeltje. ‘Deze mens doet verdomd veel moeite om me op te roepen.’
Al-Khudum gooit misprijzend zijn kaarten op tafel. ‘Mag ik me weer een andere kaartpartner zoeken,’ klaagt hij.
Ik begin te grommen dat ik geen watje ben en zeker terug kom, maar mijn vingers schudden van de tafel los en ik word onweerstaanbaar mijn wereld uit gezogen.

Er valt enig plezier te scheppen in mensen de schrik van hun leven aanjagen. Al zou je het kunnen vergelijken met een mug een hartaanval bezorgen net voordat je ‘m doodmept – er blijven altijd nog te veel van de irritante lastpakken over. Misschien moet ik daar maar eens mijn volgende projectje van maken: de mensheid uitroeien.
Met dat opbeurende idee in het achterhoofd manifesteer ik me zo angstaanjagend mogelijk.
De kaarsen van het pentagram gaan abrupt uit. Gejammer en gegil vult de ruimte. Ik laat de duisternis toenemen tot ze verstikkend is.
‘Wie waagt het de grote, eeuwiglevende, verheven Heer van het Duister op te roepen?’ dreunt mijn stem door de kamer. Om eerlijk te zijn kan het me worst wezen wie me heeft opgeroepen, maar ik maak graag een goede entree. Ik maak me drie meter lang en voorzie mezelf van grote ramshorens. Klassiek, maar het werkt.
Een antwoord komt er niet meteen, maar dat ben ik al gewend. De meeste magiërs doen het in hun broek als ze me voor het eerst ontmoeten en willen zichzelf liever niet voorstellen voordat ze hun vestimentair probleempje hebben opgelost, wat uiteraard volledig te begrijpen valt. Ik onderhandel ook liever over mijn arbeidsvoorwaarden zonder de geur van pis in mijn neus.
Geritsel en een lucifer vlamt op. Het licht verdwijnt bijna in de duisternis, maar dan knisperen alle kaarsen weer tot leven.
Ik voel even mijn mond open vallen van verbazing, maar sluit hem meteen weer.
Voor mij staat een meisje.
‘Zie je wel?’ zegt ze over haar schouder, terwijl ze mij met een grimmige tevredenheid bekijkt. ‘Ik win onze weddenschap.’
Weddenschap? Heeft dit kind me opgeroepen vanwege een wéddenschap? Verontwaardiging en woede wellen in me op. De stenen vloer binnen het pentagram vergruist onder mijn voeten.
‘Oké, jij wint,’ klinkt de stem van een jongen achter haar in de duisternis. ‘Vrijheid voor jou en je familie, zoals beloofd.’
‘Én tien goudstukken,’ zegt het meisje vastberaden.
De jongen stapt aarzelend uit de duisternis naar voren. Het is een schriel joch dat nog niet eens een baard kan laten groeien. Ik weet niet of ik beledigd of ontsteld moet zijn dat ik word opgeroepen door een stel kinderen.
‘En de goudstukken,’ beaamt de jongen. ‘Maar,’ vervolgt hij, en bij die maar krimpt het meisje haast onmerkbaar in elkaar.
‘Wat?’ zegt ze scherp, haar stem even onbuigzaam als staal.
‘Maar als je hem kan vernietigen, maak ik je hofmagiër. Je eigen vertrekken, een goed huis in de stad voor je familie, een vast inkomen,’ voegt hij er snel aan toe, alsof hij vreest dat ze meteen zal weigeren.
‘Ho even,’ besluit ik me in de conversatie te mengen. ‘Niemand maakt de Heer van het Duister zomaar even van kant.’ Voor de zekerheid grom ik nog wat en laat ik mijn ogen als kooltjes opflakkeren.
Het meisje vernauwt haar ogen maar kijkt niet van me weg.
‘Kan een prins zomaar een hofmagiër aanstellen?’ vraagt ze sceptisch.
‘Nee, je zal moeten wachten tot ik de troon bestijg. Maar als je deze demon doodt, zweer ik een bloedeed dat ik je hofmagiër maak zodra ik koning ben.’
‘Waardoor je je vergewist van mijn loyaliteit,’ glimlacht het meisje wrang.
Ik voel me genegeerd. Dat is me nog nooit overkomen, en ik voel me er ongemakkelijk bij.
‘Ik zal jullie levend villen,’ dreig ik, en ik laat de vergruisde tegels op hen af schieten. Ze botsen op de grens van het pentagram zonder dat een van beide ook maar een spiertje vertrekt. Licht nerveus begin ik het meisje haar pentagram af te zoeken op fouten.
‘Je zweert de bloedeed vóórdat ik hem dood,’ eist ze.
Niet probeert te doden. Dood. Dit kind is wel erg zeker van haar stuk. En ik kan verdomme geen fouten in haar pentagram ontdekken.
‘Ik accepteer,’ zegt de prins, en trekt zijn vergulde dolk.
Het meisje grijnst veelbetekenend naar me. Achter haar zuigt de jongen zijn adem in terwijl bloed opwelt onder de punt van zijn dolk.
Plots begrijp ik hoe het voelt om in je broek te doen.

donderdag 31 oktober 2019

Matthias en het monster



Zodra papa het licht uitdeed en de deur achter zich toe trok gebeurde het. Matthias hoorde gesnuif onder zijn bed, als van een wild beest. Matthias bevroor.
Het snuiven ging door, met zo nu en dan een grom erdoorheen, laag in de keel van het… Matthias durfde het nauwelijks te denken. Het monster. Er zat een monster onder zijn bed!
Doodsbang bleef hij roerloos liggen. Hij durfde nog geen vinger te verleggen, uit schrik dat het monster hem zou horen. Als het hem hoorde, at het monster hem misschien wel op!
Het snuiven en grommen werd steeds luider. Matthias was zo bang dat hij het uitgilde: ‘Mama! Papa!’ riep hij.
Voetstappen op de trap, de deur vloog open en het licht sprong aan. Mama stond met een bezorgd gezicht in de deuropening.
‘Wat is er schat? Ben je ziek?’
‘Nee, er zit een monster onder mijn bed!’ riep Matthias uit. ‘Het is aan het grommen!’
Mama zuchtte met een glimlach en kwam naast hem op bed zitten. ‘Schatje toch, monsters bestaan helemaal niet!’ Ze aaide hem door het haar. ‘En ik hoor helemaal niets.’
Ze legde haar vinger op Matthias’ lippen om zijn protest te smoren. Stilte viel over de kamer en mama luisterde aandachtig. Het was muisstil.
‘Zie je wel, er zit hier helemaal geen monster te grommen,’ glimlachte mama.
‘Niet meer nu jij er bent!’ riep Matthias. ‘Hij is vast bang van jou!’
‘Er is geen monster, knul,’ herhaalde mama. ‘Dus kan het ook niet bang van me zijn. Ga nu maar slapen. Welterusten.’ En ze gaf hem een dikke natte mamazoen op zijn voorhoofd.
‘Maar-‘
‘Slaapwel, Matthias,’ zei mama vastberaden. Ze knipte het licht uit en trok de deur achter zich dicht.
Matthias lag in het donker te luisteren. Na enkele ogenblikken klonk er opnieuw gesnuif onder het bed!
Doodsbenauwd lag Matthias te luisteren. Mama zou vast kwaad worden als hij haar opnieuw riep. Wat voelde hij zich alleen en verraden! Er was wel degelijk een monster, maar mama wou hem niet helpen.
Het gegrom werd luider en Matthias wist dat maar één iemand het monster kon verjagen: hijzelf.
Koortsachtig ging hij in gedachten de kamer af. Lagen er spullen binnen handbereik die hij als wapen kon gebruiken? Zijn spookwekker was best zwaar, maar lastig om vast te houden. Eén mep en hij zou vast uit zijn handen stuiteren. Aan Beer naast hem in bed had hij ook niets. Nee, hij had zijn houten zwaard nodig. Maar dat lag onder het raam.
Matthias haalde diep adem en schraapte al zijn moed bijeen. En toen dook hij het bed uit. In één grote sprong stond hij bij het raam. Zijn hand krabbelde rond op de grond, wanhopig op zoek naar het zwaard. Achter hem werd het gegrom en gesnuif steeds luider! In paniek tastte Matthias rond tot zijn vingers tegen het zwaard stootten. Hij greep het vast en draaide zich met een ruk om naar het bed.
‘Ik ben gewapend!’ riep hij naar het monster. ‘Blijf waar je bent!’
Het gesnuif ging over in hoog, snel gepiep.
Matthias mepte op zijn wekker, die aansprong. Het spookje gaf dof licht.
Onder het bed bewoog iets.
Matthias liet zich op zijn knieën zakken, met het zwaard voor zich uit.
Zijn moed verliet hem bijna toen hij het monster onder het bed zag zitten. Wat was het lelijk! Het was groen, met een korstige huid waar hier en daar toefjes haar op stonden. Het had een hele brede mond, waar scherpe tanden uit staken. Het zat te schudden. Met piepkleine zwarte oogjes staarde het Matthias aan.
Het zwaard trilde toen Matthias het naar het monster uitstak.
‘Verdwijn!’ bracht Matthias uit. Hij hoopte maar dat hij stoer klonk. In werkelijk piepte zijn stem nogal.
‘Genade!’ riep het monster plots uit, en stak zijn dunne armpjes in de lucht. Matthias voelde zijn mond openvallen van verbazing. Het monster kon praten! En het leek nog bang van hem ook!
‘Doe me geen pijn!’ smeekte het monster, met zijn blik op Matthias’ zwaard gericht. ‘Alsjeblieft, genade!’ Het monster trilde van de schrik.
‘Wat doe jij onder mijn bed?’ vroeg Matthias, half boos en half nieuwsgierig.
‘Ik ben maar een arm monster zonder een bed om onder te slapen!’ jammerde het monster. ‘Jaag me alsjeblieft niet weg, want dan wordt ik weer bedloos!’
‘Heb je nergens anders om naartoe te gaan?’ vroeg Matthias. Hij was niet erg blij met het idee om altijd een monster onder zijn bed te hebben wonen.
‘Nee,’ schudde het monster zijn kop. ‘De mama’s en papa’s jagen me altijd weer weg. De mama’s zijn het ergst,’ voegde het er met een huivering aan toe.
‘Wat doen die dan?’ vroeg Matthias nieuwsgierig.
‘Oh, de horror,’ trilde het monster van angst. ‘Nee, daar wil ik het niet over hebben. Haal alsjeblieft die van jou niet terug! Dan kijkt ze meteen onder het bed! Alsjeblieft!’ smeekte het monster, bijna in tranen.
‘Oké, het is al goed,’ zei Matthias, die toch wel medelijden kreeg met het monster. ‘Je mag onder mijn bed blijven wonen als je belooft dat je je gedraagt. Geen gegrom of gesnuif,’ zei hij streng. ‘Anders houd je me wakker.’
‘Oh, dank je, dank je!’ riep het monster uit. Met zijn dunne handjes pakte het Matthias’ vrije hand vast en schudde die wild op en neer. ‘Ik zal stil zijn, ik zweer het! Ik zal het beste monster zijn dat ooit onder jouw bed heeft gewoond! Ik – ik zal nog beter doen!’ riep het monster uit, dat duidelijk een idee had gekregen. Het stak stoer zijn borst vooruit. ‘Ik zal alle andere monsters wegjagen! Geen enkele zal in de buurt van jouw bed durven komen!’
‘Dat is goed,’ glimlachte Matthias.
‘Wees maar niet bang!’ zei het monster. ‘Ik waak over jou!’
‘Oké, prima. Dan ga ik nu slapen.’ Matthias stond op en legde het zwaard aan de kant. Hij kroop terug in bed en deed het spookjeslicht uit.
Matthias lag in het donker te luisteren. Onder zijn bed lag het monster tevreden te spinnen. Misschien waren zijn gegrom en gesnuif van daarnet wel bange geluidjes geweest? Was het monster even bang geweest van Matthias als Matthias van hem? Met die geruststellende gedachte viel Matthias in een diepe slaap.

donderdag 12 september 2019

maandag 19 augustus 2019

Veteranen




de veteranen zitten paraat
op hun eeuwige dijk
infanterie, artillerie
bruggenbouwer en kok
tekenen present.
ze zijn opgewassen
tegen de hitte.
ze verdragen
het lange wachten.
allen kijken toe
hoe de vis bijt.
het slachtoffer
van hun pensioen
spartelt hulpeloos
de emmer in.

donderdag 18 juli 2019

House of candy


The weekend had arrived and I decided to go for a walk in the local woods. The weather was lovely, the air scented with the new life of spring.
Ten minutes into my walk I heard the sharp sound of a cardboard box being ripped open. Curious, I turned and walked towards the sound. A little way into the undergrowth a woman in a long gown was lifting a big slab of ginger biscuit out of a box. While I approached she slotted the slab into a hole in the wall of a little house. So far only the lower wall had been constructed. Large boxes lay scattered around the construction. I peered into an open one as I passed; it contained candy sticks as long and wide as my forearm. Looking up, I noticed they had been used to frame the windows, which themselves appeared to be made of a thin translucent sheet of sugar.
‘Are you building a house made of candy?’ I asked, incredulous.
The woman jumped and exclaimed, ‘Shit!’. She whirled round and fixed me with an accusing stare.
‘Forgot the wards,’ she muttered to herself, almost too soft for me to hear. In fact, I wasn’t sure that that was what she said. She was a tall, dark-haired woman of about forty.
The annoyance left her face and she smiled, which immediately put me at ease.
‘You made me jump there, love. Yes, it is a candy house.’
‘Why are you building a candy house?’ I asked. ‘Will there be some sort of festival?’ Would the woods be flooded by orcs, elves and knights in a few hours? I hadn’t heard of any activity taking place in the woods. Ours was a small town, if you could be as generous to call it even that, so the news of anything exciting coming our way usually travelled fast.
The woman seemed to be contemplating my words, her eyes darting to the cardboard boxes around her.
Then she smiled again. ‘Oh no, nothing as grand as that, dear,’ she said. ‘It’s just a little something for the children. You have any?’ There was a keen interest in the question.
‘Children? No, I’m just on my own. But Mark and Ally up on the hill have three, and there’s the gang of five over at Andy’s,’ I motioned towards the fields beyond the woods.
‘How lovely,’ the woman smiled, looking genuinely pleased. ‘How about you send them along this afternoon, when I’ve finished putting up the house?’
‘You’re not going to eat them, are you?’ I joked.
The woman seemed affronted. ‘I would never! Everyone always immediately thinks of the fairytale, but Hansel and Gretel’s version of the facts was downright slander, if you ask me.’
‘Then what really happened?’ I grinned, amused by her playing her role solely for my benefit.
‘Why, the witch didn’t try to eat them, of course. Where’s the sense in that?’ the woman replied, perking up. ‘No sense in wasting all that manpower. One would keep them as slaves. Have them do all the chores around the house, collect wood and food from the forest, so that the witch could focus on developing her magical powers.’
She beamed at me. ‘I daresay a few of them actually enjoyed the experience.’
I laughed. ‘The children will be delighted to hear that version! Hard graft instead of quickly being gobbled up!’
‘Oh, one does not tell them in advance,’ the woman good-naturedly waved my remark away. ‘There’s nothing like sudden captivity to make one accept the prospect of lifelong servitude.’
‘All right,’ I smiled. ‘I’ll send the children along then. Around four, would that do?’
‘That would be lovely, dear, thank you.’
‘I was just wondering,’ I said, ‘how do you make sure the ants don’t eat all the candy?’
‘Oh, I treat the candy before I put it up,’ the woman replied. ‘Otherwise they’re at it from the moment I put down the first piece.’
‘What with?’ I asked, glancing around. There was no solution to be seen in which she could dip the candy.
The woman looked put out for a moment. ‘Oh, I treat it before I pack the candy. Otherwise the little buggers would be squeezing their way into the boxes before I could even open them.’
‘I see. Well, good luck with the performance tonight. I’m sure the children will love it.’
‘Thank you,’ the woman beamed at me as I turned to leave.
‘People are so fucking gullible,’ I thought I heard her mutter as I waded through the undergrowth.

vrijdag 14 juni 2019

Krawietelding



O krinkelende winkelende krawietelding
Met ’t kruippaksken aan,
Wat zien ik toch geren uw armpkes flink
Al kirrend op en neer slaan!
Gij leeft en gij roert en gij groeit zoo snel,
Al meten ze u van arrem tot been;
Gij wendt en weert u zoo fel,
Dat z’u niet kunnen meten, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zegt het mij, toe!
Wie zijt gij toch, blinkende kopke fijn,
Dat nimmer van schrijen zijt moe?

vrijdag 17 mei 2019

Lokeren droomt

Wat voor stad wensen de Lokeraars zich in 2040? Je kan je dromen delen op https://lokerendroomt.home.blog/. Hieronder mijn droom.

In 2040
zwier ik
door de stad
mijn fiets zoeft,
overtroeft de wagen

In 2040
spelen kinderen
voor mijn deur
het verbodsbord
stilletjes overgroeid

In 2040
kruipen planten
mijn gevel op
hun groene tentakels
slingeren over de daken

In 2040
strekken de bomen
beschermende schaduwhanden uit
ze groeien
als kool

In 2040
hervind ik
mijn adem.

dinsdag 23 april 2019

Satans kleine broertje



Iedereen kent Satan. Maar weinigen kennen zijn kleine broer Bastian.
Ik leerde Bastian kennen toen ik Satan had aangeroepen. Ik hoopte mijn ziel te verkopen voor geld, véél geld, want ik zat diep in de schulden door mijn gokverslaving. Maar helaas reageerde Satan niet.
In plaats daarvan verscheen Bastian.
‘Zó!’ riep het rode ventje met hoorns die nauwelijks onder zijn haar vandaan piepten joviaal toen hij uit het niets verscheen. ‘U hebt een zieltje in de aanbieding, hoor ik!’
‘Wel, het zit zo, meneer Satan,’ begon ik doodnerveus, maar het wezen voor me maakte een afkappende beweging met zijn hand en ik deed er abrupt het zwijgen toe.
‘Nee, nee, nee,’ schudde de duivel meewarig zijn hoofd. ‘U ziet me voor de verkeerde aan. Ik ben Bastian.’ Hij sprak de naam met extra nadruk uit. ‘De broer van jeweetwel.’ Hij maakte een wegwerpgebaar. ‘Mijn broer is allang niet meer geïnteresseerd in het kopen van zieltjes. Na een paar duizend jaar heeft hij al een heuse collectie, ziet u.’
‘Oh.’ Mijn schouders zakten teleurgesteld omlaag.
‘Maar geen nood!’ riep Bastian en gaf me een schouderklopje waarvan ik bijna tegen de grond sloeg. ‘Ik ben wel nog in de markt voor zieltjes! Zeg eens, hoe duur verkoop je je huid?’ Bastian grijnsde me vol verwachting aan.
‘Eh, wel, ik dacht aan zo’n twee miljoen euro…’ Dat zou genoeg zijn om mijn schulden af te betalen én een villa te kopen.
Bastians knalrode huid verbleekte tot een mottig roze. ‘Twee – twee…?’ sputterde hij. Toen barstte hij in lachen uit. ‘Twee miljoen!’ gierde hij van het lachen, zichzelf op de knieën slaand. ‘Twee!’
‘Ja, nou, het is wel mijn ziel,’ zei ik verontwaardigd.
‘En wat denk je dat ik daarmee aan kan?’ riep Bastian uit. ‘’m verkopen op de beurs?’ Hij mompelde iets dat sterk leek op ‘Twee miljoen? Daar koop ik honderd keizers voor.’
‘Noem jij dan maar een prijs,’ zei ik nukkig.
Bastian schudde meewarig zijn hoofd. ‘Hier is hoe we dit gaan doen. Jij hebt dat geld duidelijk ergens voor nodig. Om wat, een bom te bouwen en de wereld over te nemen? Om een coup te plegen? Vrouwen te lokken? Kom, vertel het me maar gewoon, en dan zie ik wat ik kan doen.’
Ik voelde me heel erg ambitieloos na dat lijstje mogelijkheden.
‘Mijn schulden afbetalen,’ mompelde ik.
‘Sorry?’
‘Mijn schulden afbetalen!’ herhaalde ik, luider nu.
Bastian sperde zijn ogen open. ‘Jij hebt twee miljoen aan schulden? Mamma mia! Jij bent gewoon een wandelende ramp!’
‘Ik heb je niet opgeroepen om een waardeoordeel te vellen,’ bromde ik.
‘Nee, mij heb je inderdaad niet opgeroepen,’ knipoogde Bastian. ‘Maar zie je, als ik jouw ziel zou kopen en je schulden zou doen verdwijnen, dan zou je binnen de kortste keren vast wéér schulden hebben. En een ziel kan je geen twee keer verkopen, dus je zou met die schulden blijven zitten. Dan is de kans groot dat je wel eens om het hoekje wordt geholpen, om het zo uit te drukken,’ zei Bastian schalks. ‘En wat heb ik eraan een ziel te kopen die meteen wordt gevolgd door zijn eigenaar? Nee jongen,’ zei hij, vaderlijk een hand op mijn schouder leggend, ‘wat jij moet doen, is verdwijnen. Pak je koffers en vertrek naar Spanje.’
‘Je wil zeggen dat je me niet gaat helpen?’ vroeg ik beteuterd.
‘Ik heb je net geholpen, met gratis goede raad. Die had je van Satan niet gekregen, hoor!’
Terwijl hij opging in een cirkel van vlammen, riep hij nog: ‘Vergeet je woordenboek niet! Die Spanjaarden spreken geen woord Engels! Adios!’

maandag 11 maart 2019

Stranded




‘That didn’t go as planned.’
Ed ruffled his hair, looking mischievous and guilty at the same time.
‘So what’s plan B?’ I asked.
‘Was there ever a plan B?’ Ed asked, his eyes wide with innocence.
I groaned. ‘Don’t tell me we’re stuck here.’ I kicked up the sand beside the road. We’d been trying to get a lift away from the middle of nowhere in Greece for hours. Ed had turned up the charm when finally a car had stopped beside us, but the sturdy bloke behind the wheel hadn’t been charmed. It seemed no-one in this outback wanted to take along two men – perhaps they were making assumptions about our relationship?
‘Of course we’re not!’ Ed exclaimed. ‘We can always walk.’ He wiggled his sandaled feet to illustrate his point.
‘Walk to where?’ I cried. ‘We’re miles away from the nearest town!’
‘Then we’ll be closer to it when another car comes along, and they’ll be more likely to give us a ride!’ Ed proclaimed cheerfully.

‘Why do I always fall for your schemes?’ I moaned when, sunburned and parched, I let myself drop beside the road. The sun was now setting and we still hadn’t reached the known world.
‘Something will turn up, you just wait,’ Ed said. ‘And if it doesn’t… Well, there’s always that little house over there.’
‘You mean the sheep shed?’ I asked, too tired to be incredulous.
‘Oh, is that what it is?’ Ed said airily. ‘Well, the sheep will keep us warm. I’ve always loved wool…’
I took off a flip-flop and chucked it at his head. Too tired to dodge it, it hit Ed in the chest.
‘Hey!’ Ed exclaimed. ‘Okay, maybe I deserved that.’
‘I want compensation for this. Extra compensation if I’m to spend the night with sheep.’
‘When we get back to civilisation, I’ll talk us into the nicest hotel in town, all right?’
‘Four stars,’ I pouted.
‘Four stars,’ Ed repeated with a resigned sigh.

We’d already cosied up to the sheep when we heard a car approach in the distance. We were out of the sheep shed in a flash and waved the car down with the last light of our dying phones.
The car came to an abrupt halt. The interior lamp came on and revealed a god-ugly man with blood-shot eyes. He struggled with the door for a while before he managed to open it.
‘You two lost?’ he grunted. He took his first good look at us and his eyes narrowed. ‘You’s not fags, are ya?’ he slurred, evidently blind drunk.
Ed frowned disapprovingly, but then a smile crept up his lips. He glanced towards me. ‘I’m driving.’
I nodded and pulled cable ties from my pocket. The sheep were getting different company tonight.

zondag 10 februari 2019

Memoires van een klimaatterrorist




Goed ingeduffeld tegen de zachte zomertemperatuur van -20 ging ik op pad naar het verloederd stuk van de hoofdstad. Ik was nieuwsgierig naar, en om eerlijk te zijn ook een beetje nerveus voor, wat er me te wachten stond. Mark had me alleen verzekerd dat ik eindelijk de kans zou krijgen om voor mijn overtuiging te vechten. Ze planden iets groots, had hij gezegd.
Mark had me gerekruteerd in het afkickcentrum, waar ik ijlend met afkickverschijnselen mijn ongezouten mening moet hebben gegeven over de grote corporaties die ons met deze ongebreidelde klimaatsverandering hadden opgezadeld. De grote bedrijven hadden ons in hun hebzucht deze vrieskist ingeduwd, miljoenen mensen de dood ingejaagd, miljarden mensen ziek gemaakt en negentig percent van alle diersoorten uitgeroeid. Dat alles was zo’n twintig jaar geleden ook nog eens illegale kennis geworden, die niet meer verspreid mocht worden in de scholen of zelfs op internet.
Ik had veel geluk gehad dat de corporaties het niet nodig vonden om de kamers van het afkickcentrum uit te rusten met de laatste snufjes – die meeluisterden naar alle conversaties. Op mijn opruiende uitspraken alleen al stond een gevangenisstraf. Mark had me later verteld dat de terreurgroep dankbaar gebruik maakte van het gebrek aan interesse voor de onderste lagen van de samenleving: het afkickcentrum was de ideale plek om ongemerkt nieuwe leden te rekruteren.
Ik liet mijn NetPhone achter in een scheur in de gevel van een verlaten warenhuis zodat het onding mijn locatie niet zou verraden. Ik sloop het braakliggende terrein over naar het leegstaande appartementsgebouw aan de overkant. Dit was het hoofdkwartier van de terreurgroep, had Mark me verteld. Gelukkig stonden de gebouwen hier al zo lang leeg dat de bewakingscamera’s allang weer waren verwijderd om geen grondstoffen te verspillen. Niet omdat het milieu de beveiligingsbedrijven ook maar een moer kon schelen, maar omdat bepaalde grondstoffen schaars waren. En als je iedereen wilde afluisteren, had je veel grondstoffen nodig.
Voor de deuropening, waar allang geen deuren meer in zaten, stopte ik om mijn schoenen los te gespen. Voorzichtig stapte ik eruit. De kou van de tegels van de inkomsthal trok meteen door mijn thermische sokken heen. Ik raapte mijn schoenen op en klopte er methodisch alle sneeuw af. Ik wou geen sporen nalaten die recht naar het vergaderlokaal zouden leiden.
Met mijn schoenen onder de arm en een snel kloppend hart klom ik de trap op naar de vierde verdieping. Bij de laatste deur bleef ik staan. Voorzichtig duwde ik ze open. Meer gezichten dan ik voor mogelijk had gehouden draaiden mijn kant op. Even stond ik aan de grond genageld. Mark had me een groep beloofd, maar ik had nooit gedacht dat er zóveel leden konden zijn – hoe hadden ze hen allemaal in hemelsnaam gerekruteerd? Ik telde eenentwintig hoofden terwijl Mark me voorstelde.
‘Iedereen, dit is Peter. We hebben hem binnengekregen bij Nestlé.’ Daarop wees Mark alle aanwezigen aan en somde hij hun naam en het bedrijf waarvoor ze werkten op.
‘Miranda, Amazon. Emma, Apple. Dirk, Unilever.’ Het lijstje ging maar door. Alle allergrootste bedrijven waren hier vertegenwoordigd.
‘En Johan, onze tech boy die ervoor heeft gezorgd dat jullie allemaal een zogezegd smetteloze achtergrond hebben.’
Aha. Ik had me al afgevraagd hoe de groep ervoor had gezorgd dat mijn drugsverleden geen probleem vormde voor een aanwerving bij Nestlé. Want Nestlé wist net zoals alle andere grote bedrijven alles over iedereen.
‘Een hackje hier en een hackje daar,’ lachte Johan goedgezind.
‘Daar heb je vast een dagtaak aan,’ zei ik. Ik kon me de hoeveelheid informatie die Johan moest opsporen en hacken niet eens beginnen voorstellen. En dat eenentwintig keer.
‘Inderdaad,’ antwoorde Johan. ‘Heb je je nooit afgevraagd waar het geld van je lidmaatschap naartoe ging?’ Hij knipoogde.
‘Uiteraard gaat niet al het geld naar Johan,’ zei Mark. ‘We houden nog wat apart voor het aankopen van de bommen.’ Hij en Johan lachten, alsof hun terrorisme een goede grap was. Ik vroeg me af hoeveel leden van de groep vanavond nog op vrije voeten zouden zijn.
‘Goed, nu Peter er is, kunnen we beginnen,’ kondigde Mark aan, plots weer serieus. ‘Jullie weten dat we een grote actie gaan ondernemen. Jullie krijgen straks allemaal een bompakket mee.’
De groep mompelde opgewonden en ik voelde hoe de woorden een rilling langs mijn rug deden lopen. Ik hoopte dat de bommen niet bedoeld waren voor een zelfmoordaanslag, maar hoe dan ook had ik me al lang geleden met dat idee verzoend. Hoewel ik bereid was mijn leven te geven voor het klimaat en om de macht van de corporaties te breken, wilde ik toch graag lang genoeg in leven blijven om te zien welke gevolgen onze aanslagen zouden hebben.
Mark stak een hand op en de groep viel stil. ‘We hebben jaren gespaard om de pakketten onopvallend bijeen te krijgen, zodat we vandaag een luide en duidelijke boodschap kunnen sturen naar de corporaties! Het is de bedoeling dat jullie allemaal stipt om twaalf uur het brandalarm op het werk laten afgaan. Jullie plaatsen het pakket in de toiletten op het gelijkvloers en laten het pas ontploffen als iedereen het gebouw verlaten heeft.’
Oef, dacht ik, geen zelfmoordaanslag. Ik zou nog steeds de doodstraf krijgen als ik gesnapt werd, maar ik zou vast wel kunnen opvangen hoe de corporaties reageerden voordat ik op de elektrische stoel werd vastgegespt.
‘Ik wil dat dat heel duidelijk is: we willen geen slachtoffers.’ Mark keek de groep rond, die knikte onder zijn strenge blik. ‘Onze strijd is gericht tegen de grote bedrijven, niet tegen hun medewerkers.’
Mark haalde een kartonnen doos tevoorschijn uit de zak van een grote supermarkt. ‘Hierin zit een bom.’ Hij opende de doos en toonde hen de bom.
‘Lithium-doramine?’ vroeg Emma, duidelijk onder de indruk.
‘Inderdaad,’ knikte Mark, waarop de leden van de groep verbaasde gezichten trokken naar elkaar. Lithium-doramine was het meest explosieve middel op de markt. Eigenlijk was het zelfs niet op de markt. Enkel het leger gebruikte het.
‘Zoals je wel kan denken, zal het hele gebouw tegen de vlakte gaan. Maar we willen niet dat je opvalt door verder van het gebouw te gaan staan dan je collega’s, ook al weet je dat er een serieuze knal aan komt. Probeer je zo normaal mogelijk te gedragen.’ Mark ging verder met de uitleg over hoe de bom werkte en deelde aan iedereen een supermarktzak uit. Zelfs hier was aan de details gedacht, want iedereen kreeg een zak van een andere supermarkt en de opdracht om deze zeker niet op het werk achter te laten.
‘Goed, dan kan ik jullie alleen nog veel succes wensen. Als alles goed gaat, gaan er deze middag negentien kantoren van corporaties tegen de vlakte. We gaan een zéér duidelijke boodschap sturen die over de hele wereld begrepen zal worden! Weg met de corporaties! Weg met de klimaatsverandering!’
De groep juichte. Ik juichte mee, al dacht ik niet dat een eenmalige grootschalige aanslag nog veel aan het klimaat zou veranderen. Het was slechts een sprankeltje hoop op verandering dat ik met me mee naar buiten droeg… en heel veel wrok.

Stipt op hetzelfde tijdstip als altijd stapte ik het kantoor van Nestlé binnen. De Grote Bijeenkomst had bij het eerste krieken van de dag plaatsgevonden om iedereen de kans te geven zijn normale routine aan te houden. Hoe minder we opvielen, hoe beter. Ik had op aanwijzing van Mark de laatste maanden zelfs af en toe een supermarktzak meegenomen naar het werk, gewoon zodat mijn collega’s er vandaag niets vreemds aan zouden vinden. Ik plaatste de zak naast mijn bureau en gaf mijn collega’s een hand. Ze keken maar een halve seconde weg van hun schermen om mijn bestaan te erkennen.
Ik schoof aan mijn bureau aan en de computer kwam spontaan tot leven.
‘Goedemorgen, Peter,’ zei een zwoele vrouwenstem.
‘Goedemorgen, Tatiana,’ zei ik, terwijl ik probeerde niet met mijn tanden te knarsen. Deze computer wist alles over mij: wanneer ik opstond om water te halen aan de dispenser, hoe lang ik op het toilet zat en ze kon vast wel statistisch voorspellen wanneer ik in mijn neus zou gaan zitten peuteren.
Ik probeerde me te concentreren op het werk, maar dat was geen gemakkelijke opgave. Ik wou geen gedachten over de toekomst toelaten. Ik ging de avond ofwel eindigen in de zetel ofwel in de gevangenis. Maar daar dacht ik beter nog niet aan.
Eindelijk kon ik de bom achterlaten in het toilet. Exact om 12u hield ik een aansteker onder het brandalarm in de traphal. Het brandalarm schoot met een oorverdovend gepiep in actie en ik haastte me met mijn collega’s de trappen af en naar buiten. We verzamelden op een plein een halve straat verder.
‘Is dit het moment voor een brandoefening?’ klaagde Greet, een collega van middelbare leeftijd die buiten TV kijken geen leven leek te hebben.
‘Dit is geen brandoefening,’ mengde het afdelingshoofd zich in de discussie, blij dat hij kon laten zien dat het management de moeite had genomen om hem te informeren. ‘Dit is echt.’
‘Maar waar brandt het dan?’ vroeg Rik op een zeurende toon. ‘Ik zie nergens rook! En ik heb een belangrijke deadline te halen.’ Hij keek demonstratief op zijn horloge, ook al stonden we hier nog geen vijf minuten.
Ik wachtte en wachtte, terwijl ik niets probeerde te laten blijken aan mijn collega’s die gromden dat ze in de kou stonden voor niets. Pas toen de afdelingshoofden aanstalten maakten om hun werknemers terug naar binnen te leiden, duwde ik op de knop in mijn jaszak.
Met een oorverdovende knal schoot het gebouw van Nestlé de lucht in.

Die avond zat ik in mijn zetel naar het journaal te kijken. Ik kon niet geloven dat ik het al zo ver had geschopt; ik had zelfs het zeven-uurjournaal gehaald zonder opgepakt te worden. Het voelde onwerkelijk.
Het verhaal werd volledig uitgesponnen op TV. Zeventien gebouwen van grote corporaties waren die dag rond het middaguur opgeblazen in de hoofdstad. De schade was enorm, er waren enkele gewonden, maar niemand was gedood. De grote bazen van de grote bedrijven kwamen op TV om de aanslagen te veroordelen. ‘Dit is een zwarte dag voor de democratie,’ durfde de baas van Amazon zelfs te zeggen. ‘We verwachten dat het gerecht de schuldigen vervolgt!’ blaatte de baas van Nestlé. Enig in eigen boezem kijken was er duidelijk niet bij.
Mismoedig duwde ik de TV uit. We waren in ons opzet geslaagd, maar zouden we er werkelijk iets mee bereiken?
Ik stond net op om koffie te gaan zetten toen er hard op de deur werd gebonsd en er ‘Politie!’ werd geschreeuwd. Nog voor ik me had omgedraaid werd de deur al ingebeukt.
Dan toch, dacht ik. Ik stak mijn handen in de lucht toen zes zwaarbewapende politieagenten mijn appartementje binnenstormden.

Het voordeel aan de gevangenis is dat er overal tv’s hangen om de gevangenen afgeleid te houden. Ik zag dus de berichtgeving over de aanslagen die de dagen daarna in grote getale volgden doorheen de hele wereld. We hadden anderen geïnspireerd. Het leek wel of alle terroristische groeperingen hun geheime voorraad explosieven hadden aangesproken. Vooral Amazon en Apple moesten het ontgelden, met aanslagen op al hun grootste kantoren wereldwijd. Maar ook de andere grote bedrijven ontsprongen de dans niet.
Uiteindelijk kwam er een persconferentie. Ik keek op van mijn bord pap en maande de gedetineerde tegenover mij aan tot stilte. Hij draaide zich om om mee te kijken hoe de camera’s inzoomden op de ongemakkelijk kijkende bazen van de grote bedrijven. Ik grijnsde breed toen de grote bazen, die zo lang hadden volgehouden dat ze zich niet zouden laten doen door het ‘terroristisch crapuul’, aankondigden dat er een top rond klimaatverandering zou komen. Alle grote bedrijven zouden bekijken hoe ze hun impact op het milieu konden verkleinen.
‘Is dit het gevolg van de terroristische aanslagen?’ vroeg een schrandere reporter. ‘Per slot van rekening hebben de slechts drie veroordeelde daders hun aanslagen opgeëist in naam van het klimaat.’
De gedetineerde tegenover me draaide zich naar me om en trok waarderend zijn wenkbrauwen omhoog.
‘Totaal niet!’ brulde de baas van Amazon, terwijl het zweet op zijn voorhoofd parelde. ‘Wij geven niet toe aan de terroristen!’
‘Wij merken dat het tijd is om klimaatactie te ondernemen,’ antwoordde het hoofd van Unilever gladjes. ‘Als alle grote bedrijven samenwerken, kunnen we de winterse temperaturen in Europa beperken tot -40 in plaats van de voorspelde -50.’
Geef er maar een draai aan, dacht ik, bende hypocrieten die jullie zijn. We hebben jullie toch maar mooi tot actie gedwongen.
Elke gedetineerde die de eetzaal verliet kwam me op de schouder kloppen of toeknikken.

zaterdag 2 februari 2019

Stadsdichter van Lokeren!


De Cultuurraad van Lokeren had een wedstrijd uitgeschreven voor een gedicht over Lokeren dat ook gepast was voor Valentijn. En... ik heb gewonnen! Ik mag me nu de eretitel van 'stadsdichter' aanmeten.


Lokeren, mijn lief
lokte me
naar je groene oevers

de meikever
speelt goedbedoeld
haasje-over

hier dragen de mollen
de broek, 't water
staat in hun kelder

Lokeren, mijn lief
ligt te loungen
in het Vagevuur

Jan kennen we,
en bijna alleman
applaudisseert 't vuurwerk

-

dat van ons
knettert rustig door



Het juryverslag was erg lovend:

De band die zij met de stad heeft, brengt zij tot leven door een paar facetten ervan in de kijker te plaatsen: de Durmeboorden, de hazen, het Molsbroek, het Vagevuur, het vuurwerk en de gemoedelijke sfeer waarin het nog mogelijk is veel mensen te leren kennen.

Dat zijn de steunpunten van het gedicht, maar die volstaan niet om van echte poëzie te kunnen spreken. Die ontstaat in de eerste plaats door het werk van haar verbeelding, die de realiteit vat in frisse, speelse taferelen die je doen glimlachen en je meetrekken naar een helder Lokeren dat nog kan betoveren, dat verwant is aan de lente en de zomer. Die verbeelding kan evenwel alleen maar werkzaam worden via een grondige kennis van de mogelijkheden van de taal. Die laten de auteur toe om originele, gedurfde beelden en formuleringen te gebruiken.

Het is duidelijk dat zij al van veel vroeger een intense omgang heeft met het literair Nederlands en uiteraard vertrouwd is met poëzie. En met de klankvereisten die een gedicht kan stellen als het expressief, luid of stil, moet gelezen worden.

De jury is eensgezind: dit gedicht verdient de eerste prijs.


Het artikel over de prijsuitreiking vind je op de website van Het Laatste Nieuws:
https://www.hln.be/regio/lokeren/leni-verbogen-schrijft-mooiste-stadsgedicht~a234e364/