dinsdag 18 december 2018

Huizenjacht



‘Goed. Buiten het WWF bent u de enige erfgename, wat de zaken vereenvoudigd,’ glimlachte de notaris. ‘In zijn testament laat mijnheer uw oom u een huis na in Zwevezele.’
Ik slaakte een verrast kreetje. Mijn oom en ik waren close geweest tot ik een jaar of tien was, maar daarna waren we elkaar uit het oog verloren.
‘Ja, ja,’ glimlachte de notaris, ‘een huis met drie hectare grond nog wel, mevrouw! Uiteraard passeert de staat ook nog eens langs de kassa maar in dit geval worden de successierechten enkel op de grond geheven. U zal dus wel nog een zeker bedrag moeten betalen als u de schenking wil aanvaarden.’
Typisch België, dacht ik. Krijg je eens wat, komt de staat meteen zijn hand ophouden. Maar een huis met drie hectare, daar moest je wel een aardig bedrag voor kunnen krijgen.
‘Ik aanvaard de schenking,’ knikte ik.
‘Heel goed,’ lachte de notaris zijn gebleekte tanden bloot. ‘Dan mag u hier tekenen.’
Ik tekende het papier en de notaris haalde een oude sleutelbos uit zijn lade. ‘Dit zijn de sleutels van het huis – het adres staat op de sleutelhanger. Alstublieft!’
Ik keek vluchtig naar het doorzichtige plastic strookje waaronder het adres geschoven zat en schudde de uitgestrekte hand van de notaris.
‘Veel plezier ermee!’ grijnsde die terwijl hij mij professioneel de deur uit werkte.

Thuis bekeek ik het adres op de sleutelhanger nog eens goed. ‘Putlaan 1, Zwevezele,’ stond er. Mijn aardrijkskunde was nooit van de beste geweest, dus besloot ik te rade te gaan bij Google Maps. Tot mijn consternatie vond Google het adres niet. Ik probeerde het opnieuw zonder het huisnummer. Google wist nog steeds van niets.
Ik wierp een blik op de klok. Nog vijf minuten voordat de notaris zijn kantoor zou sluiten. Ik besloot het erop te wagen.
‘Goedenavond, Julie Vincke weer,’ begon ik verontschuldigend.
‘Ah, mevrouw Vincke, ik stond eigenlijk op het punt om te sluiten.’
‘Ja, sorry!’ zei ik snel. ‘Maar het adres dat u me hebt gegeven, bestaat niet in Google Maps. Kunt u me soms meer specifieke informatie geven?’
‘Ik vrees dat u daarvoor bij de gemeente moet aankloppen. In het testament stond enkel het adres, ziet u. Meer weet ik ook niet. Nog een fijne avond, mevrouw.’
‘Oh, maar-‘ Het arrogante getuut aan de andere kant van de lijn maakte duidelijk dat de notaris had opgehangen.
Verdorie, dacht ik. Dat wordt een ochtend verlof nemen en hopen dat de administratie van een gat weet waar het grootste gat van hun gemeente ligt.

Stipt vijf minuten na openingstijd – ik weet dat ambtenaren eerst hun koffie nodig hebben, aangezien ik er zelf een ben – meldde ik me aan het loket van de gemeente Wingene, waaronder Zwevezele valt.
‘Goedemorgen,’ lachte ik mijn stralendste glimlach naar de jongeman die mij moest helpen en die het daar duidelijk nog wat te vroeg voor vond.
‘Ik zoek dit adres, maar Google kan het niet vinden – kunt u mij helpen?’
‘Oei madammeke,’ zei de snotaap. Als er iets was waar ik een hekel aan had, dan was het wel ‘madam’ of ‘madammeke’ genoemd worden. Je voelde je als vrouw meteen weggezet als dom wicht.
‘De Google weet het niet? Eens zien ze.’ De bediende tuurde naar het adres. Plots barstte hij in lachen uit. ‘Da’s mooi geprobeerd!’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik verbijsterd.
‘Ja, ja, doe maar alsof ge van niks weet,’ grinnikte de jongeman.
‘Ja, maar echt-‘
‘Madam, madam,’ zei de bediende met geveinsd geduld. ‘De Putstraat, da’s een legende!’
‘Hoezo, een legende?’
‘Die bestaat helemaal niet! Die komt alleen voor in de legende van Zwevezele.’
‘Meent u dat nu?’ vroeg ik ongelovig.
‘Zo zeker als mijn bril op mijn neus staat, madam!’ De bediende schoof de sleutels krachtdadig naar mij toe. ‘Allé, nen goeden dag nog hé!’

Vertwijfeld stond ik op de stoep van het gemeentehuis. Ging ik successierechten betalen op een huis dat enkel in een legende bestond? Dat moest ik toch op de een of andere manier kunnen aanvechten? Maar de Belgische staat kennende, zou het geld allang geïnd zijn voordat ik er misschien iets van terug zou zien…
Ik probeerde het ziek gevoel in mijn maag te negeren en mijn gedachten weer op een rij te zetten. Misschien had ik gewoon de verkeerde bediende gesproken. Het was nog een jong ventje tenslotte, misschien kende hij de buurtgemeentes niet zo goed als hij zelf dacht. Al was de gemeente in kwestie wel maar een zakdoek groot natuurlijk…
Verman jezelf, Julie, vertelde ik mezelf. Waar is je plan van aanpak?
Ik keek om me heen, me afvragend of ik in het wilde weg passanten zou aanspreken. Toen viel mijn oog op de lokale boekenwinkel. ‘Legenda’ heette die nog wel.
Denkend dat de legende net zo’n goed startpunt was als eender welk ander, beende ik vastberaden op de winkel af. Binnen bleek de winkel een vingerhoed groot, volgestouwd met boeken die zelfs voor de rekken opgetast lagen. De deurbel kondigde mijn komst vrolijk aan.
Een bebaarde man van zo’n jaar of vijftig keek op van zijn boek dat hij achter de toonbank had zitten lezen. Een boekenverslaafde, dacht ik goedkeurend.
‘Kan ik u helpen, juffrouw?’
Ah, de juffrouw was al een duidelijke vooruitgang tegenover de ‘madam’ van daarnet.
‘Wel, het zit zo…’ Ik besloot de man gewoon het hele verhaal uit de doeken te doen.
‘Ik vrees dat die jongen bij de gemeente wel degelijk goed bij zijn hoofd is,’ lachte de verkoper nadat hij het hele verhaal had aangehoord. ‘De Putstraat bestaat niet echt en heeft dat ook nooit gedaan.’
Mijn mondhoeken zakten een volle kwartslag omlaag.
‘Hebt u toevallig een boek liggen waarin de legende beschreven staat?’
‘Och, juffrouw,’ wuifde de verkoper mijn vraag weg. ‘Daar moet ik u geen boek voor verkopen. Die legende, die zit hier,’ zei hij, met zijn vinger tegen zijn hoofd tikkend.
‘Ga zitten!’ Hij wees naar de enige andere stoel in het vertrek.
Ik liet me verslagen in de stoel neervallen.
‘Goed,’ begon de verkoper. ‘Dit is een legende, dus je moet je voorstellen dat we ons in de middeleeuwen bevinden. Op een dag ging de jongeman Mark vissen in de Put van Zwevezele. Die Put bevond zich dicht bij de driesprong die naar de buurgemeenten leidde: naar Meiboom, Zeswege en Hille. Dat een driesprong naar zes wegen leidt, is al bijzonder, niet?’ knipoogde de verkoper.
‘Niemand viste ooit in de Put, want het gerucht ging dat de treurwilg die naast de vijver stond vissers beetgreep met zijn lange takken, hen tot een pakketje wikkelde en dan lekker ging zitten oppeuzelen. Ook hadden de bewoners van Zwevezele een donkere schim zien bewegen in het water van de Put. Maar onze jonge Mark was straatarm en verging van de honger. Hij ging zo ver mogelijk van de treurwilg zitten en begon te vissen. Een hele ochtend ving hij niets. Hij besloot dan maar om zijn net erbij te halen en spreidde het uit over de Put, maar niet te ver van de oever. Toen hij het net binnenhaalde, zaten er geen vissen in, maar gouden muntstukken! Hij propte de munten in zijn zakken en gooide zijn net weer uit, dit keer veel verder in de Put. Toen hij het deze keer wou binnenhalen, was het veel zwaarder! Hij zwoegde en pufte en sleurde het net stukje bij beetje aan land. Mark zag natuurlijk al de bergen goud voor zich die hij aan het binnenhalen was! Eindelijk was het net aan land en liet hij het los. Toen hij zich omdraaide om het te bekijken, zat er echter geen goud in, maar een afschuwelijk beest uit de diepte, met lange tentakels! Het monster probeerde zijn lange armen los te maken uit het net, maar Mark was sneller: hij stak het beest dood met zijn dolk. Ondertussen was de zon al aan het ondergaan en besloot Mark naar huis te gaan met de paar munten die hij had opgevist in zijn zakken, vastbesloten om de volgende dag terug te komen nu het beest van de legende dood was.’
‘Maar…’ de verkoper boog voorover en schudde met zijn wijsvinger, ‘de volgende ochtend voelde Mark in zijn zakken en waren zijn munten verdwenen! Wie had hem bestolen? Vast zijn kleine zus, die bij gelegenheid wel eens de zakken van grote heren durfde te rollen zodat het gezin kon overleven. Hij greep Marieke bij de haren en trok haar slaand en schoppend door huis. Marieke zwoer echter dat ze het geld niet had. Maar Mark geloofde haar niet, want wie anders had hem ’s nachts kunnen bestelen? Uiteindelijk schopte Mark Marieke buiten en liet haar in het stof voor de deur liggen, met de boodschap dat ze zich niet meer in huis moest vertonen. Wanhopig liep Marieke zo goed en zo kwaad als dat ging naar de Put. Het kind zakte neer voor het meer en smeekte het om hulp. Mag ik alsjeblieft de munten terug, huilde ze. Mijn broer laat mij nooit meer binnen en alleen kan ik niet overleven.’
‘Wat gebeurde er toen?’ zei de verkoper samenzweerderig. ‘De eigenaar van het geld verscheen! Het was een kabouter, die uitlegde dat hij Mariekes broer klatergoud had gegeven. Dat goud verdwijnt altijd in de nacht en is dus niks waard. De kabouter had het wel een gepaste straf gevonden, maar had natuurlijk niet kunnen voorzien dat Mark de bewaker van het meer zou doden en zijn zus de schuld zou geven van het verdwenen geld. Ik doe je een voorstel, zei de kabouter tegen Marieke. Zie je die hoeve daar achter de Put? Plotsklaps zag Marieke een welvarende hoeve achter de Put die er een ogenblik eerder nog niet was geweest. Daar mag jij komen wonen, stelde de kabouter voor. Je moet wel zorgen voor de magische wezens die er wonen, wezens zoals ik. En op hun beurt zullen die wezens voor jou zorgen.’
‘Nu, je kan wel denken dat Marieke het aanbod aannam. Ze nam haar intrek bij de kollen, trollen en aanverwanten, en de wezens waren erg blij met haar komst. Marieke was heel lief voor hen en op hun beurt waren de wezens lief voor haar. Na een paar dagen was Marieke al wat genezen van de verwondingen die haar broer haar had toegebracht en vertrok ze met een rieten mand naar de markt, om inkopen te doen voor de magische wezens en zichtzelf. Toen Mark haar op de markt zag, met genoeg geld om inkopen te doen, werd hij razend. Hij stoof op haar af en eiste zijn geld terug. Marieke vertelde hem dat ze zijn geld nog steeds niet had. Hoe kan het dan dat je inkopen doet, beet Mark haar toe. Omdat ik naar de Put ben gegaan en om hulp heb gevraagd, in plaats van die te eisen, antwoorde Marieke. Woedend trok Mark zijn dolk en haalde uit naar Marieke. In Mariekes mand hadden zich echter een aantal elfjes verstopt, en die sprongen tevoorschijn en beten de vingers van Marks rechterhand af. Daarmee hadden de magische wezens hem eindelijk gestraft voor zijn moord op hun broeder in het meer. Mark kon niet meer werken en bleef voor de rest van zijn leven straatarm, terwijl Marieke het goed had.’ De verkoper spreidde zijn handen om aan te geven dat het verhaaltje uit was.
‘Interessant…’ mompelde ik. Ik had dus een huis geërfd dat vol zat met magische wezens en enkel zichtbaar werd als die wezens vonden dat je het verdiende. Want het huis had zich niet aan de geldbeluste Mark getoond, maar wel aan zijn zusje dat om hulp vroeg. Zo werd het huis vinden echt een peulschil!
‘Ik denk niet dat je je mysterieuze huis hiermee gaat vinden,’ grinnikte de verkoper, mijn gedachten verwoordend.
‘Nee, niet bepaald,’ zuchtte ik. ‘Tenzij de driesprong nog steeds bestaat,’ maakte ik halfslachtig een grapje.
‘We kunnen er altijd de kaarten bij nemen!’ De verkoper sprong op en begon te rommelen in een stapel boeken die vervaarlijk wankelde.
‘Eens kijken wat we hier hebben.’ De verkoper spreidde een aantal kaarten op de toonbank uit en hield de hoeken op hun plaats met allerlei gewichten die hij zo meteen kon vinden; een antieke asbak, een nietjesmachine, een fotokadertje, een zilveren bakje met paperclips, enzoverder. Ik stond op om de kaarten te bekijken.
‘Dit is een kaart van Zwevezele in de zestiende eeuw,’ wees de verkoper een vergeeld en gevlekt exemplaar aan. Samen bestudeerden we de wegen op de kaart.
‘Ja, kijk eens hier!’ riep de verkoper uit. ‘Hier heb je een driesprong. Leiden de wegen ook naar de buurgemeentes uit de legende?’ Hij volgende de wegen met zijn wijsvinger, en ik keek met grote ogen toe. De eerste weg leidde naar Meiboom. De tweede naar Zeswege. En de derde… naar Hille!
‘Hier moet je zijn!’ verkondigde de verkoper triomfantelijk terwijl hij met zijn vinger op de plek tikte.
‘Hebt u ook een recente kaart van Zwevezele?’ vroeg ik, half opgetogen en half wanhopig. Dat er vroeger een driesprong was in Zwevezele betekende niet dat die nu nog steeds bestond… Laat staan dat er nog steeds een hoeve naast stond.
‘Jazeker! Een momentje!’ De verkoper verdween naar zijn persoonlijke vertrekken achter de winkel en kwam al snel terug met een glanzende moderne kaart. Deze spreidde hij open bovenop de andere kaarten op de toonbank.
‘Waar bevindt die plek zich nu?’ fluisterde hij, ingespannen van de ene naar de andere kaart turend.
‘Deze weg lijkt er nog steeds te zijn,’ wees ik naar de weg die naar de driesprong leidde.
‘Inderdaad, inderdaad… Maar een driesprong zie ik niet,’ mompelde de verkoper.
‘Nee, ik ook niet…’ Verslagen keek ik naar de moderne kaart, die het bestaan van legendarische hoeves categorisch leek uit te sluiten.
‘Op dit punt is er nog steeds een splitsing met twee wegen. Kijk eens, die leiden naar Zeswege en Hille. De weg naar Meiboom bestaat gewoon niet meer!’ riep de verkoper triomfantelijk.
‘Dan zal je zien dat mijn hoeve net aan die weg naar Meiboom staat,’ trok ik mijn wenkbrauwen naar hem op.
‘Uiteraard,’ grinnikte de verkoper.
‘Kan ik die twee kaarten van u kopen?’ De woorden waren eruit nog voor ik erover nagedacht had.
‘Deze krijgt u gewoon gratis hoor,’ wuifde de verkoper naar de moderne kaart. ‘Maar die andere gaat u wel honderd euro kosten.’
‘Ahem… Ok.’ Ik vond honderd euro betalen voor een kaart waar ik mogelijk niets aan had helemaal niet ok, maar nu kon ik niet meer terugkrabbelen. ‘Kan ik met de kaart betalen?’
‘Zo modern ben ik wel,’ grapte de verkoper, en schoof het bakje van de betaalterminal naar me toe.
Met een biebje en geen enkele garantie op succes verdween het geld van mijn rekening. Ik bedankte de verkoper en vluchtte naar buiten met mijn twee kaarten.

Op weg naar de hedendaagse tweesprong, dan maar. Ik stapte in mijn auto en reed de volle tien minuten naar Zwevezele, waar ik parkeerde en met mijn kaarten in de aanslag naar de aangegeven plek wandelde. Ik vroeg me terloops af hoe je boodschappen zou doen voor een resem magische wezens in zo’n klein plaatsje. Bij de lokale slager tien koteletten bestellen en dan zeggen, ah ja, en ook nog een fles bloed voor de inwonende vampier, graag?
De plek waar vroeger de driesprong was geweest bleek gewoon een verhard baantje tussen de velden te zijn. Aan het begin stond er nog een eenzame boerderij, maar daar voorbij viel er niet veel meer te zien dan maïs, paarden en een verdwaalde boom. Ik besloot het baantje maar af te lopen in de vage hoop dat een magisch huis zich misschien niet zo accuraat liet vangen door een kaart.
Hoewel er op de kaart verschillende lijntjes water aangeduid stonden, zag ik er geen meertje op staan. Ik ademde diep uit en vouwde de kaarten op. Het huis zou zichzelf laten vinden of niet. Moet je jezelf horen, ging het door mijn gedachten. Je hoopt zo hard dat het huis echt is dat je er al in begint te geloven! Ik geloof nog niks, vertelde ik mezelf. Ik hou gewoon mijn opties open. Mijn gedachten snoven laatdunkend.
Ik liep voorbij de eerste paarden, en nog steeds was er geen teken van een meer of een oude hoeve. Voorbij de tweede moderne hoeve, en dan voorbij de derde. Uiteindelijk kwam ik uit op een iets grotere baan, zonder dat ik het huis had gevonden. Ik zuchtte en keerde me om om uit te kijken over de weg die ik net had afgelegd. Uiteraard was er geen magische hoeve te bespeuren op een drieweg die er niet meer was.
Maar misschien pak je het verkeerd aan? zei mijn binnenste met een klein stemmetje. Misschien moet je het huis om hulp vragen, zoals in het sprookje?
Och, wat maakt het uit, dacht ik, en wandelde bruusk het paadje weer op. Niemand wist wat ik aan het doen was dus ik kon me enkel tegenover mezelf voor schut zetten. Ik wandelde weer helemaal terug naar de plek waar de driesprong had moeten zijn. Daar bleef ik staan, uitkijkend over de velden.
‘Beste huis, of meer, of magische wezens,’ zei ik tegen de velden, ‘het zou fijn zijn als jullie me binnen zouden laten in het huis dat ik heb geërfd en hier zo ongeveer,’ ik maakte een wijds gebaar, ‘zou moeten staan.’
Me volslagen idioot voelend bleef ik staan wachten. Er gebeurde niets.
‘Ik hoop dat we elkaar kunnen helpen als jullie me erin laten,’ probeerde ik halfslachtig. ‘Ik bak aardige pannenkoeken, al zeg ik het zelf.’ Dat klonk me zo stom in de oren dat ik er maar het zwijgen toe deed.
De wind speelde gewoon verder over de velden en een paard in het veld verderop schudde met zijn kop. Het zou mooi geweest zijn, maar ik moest gewoon erkennen dat het huis er niet was. Ik was in de zak gezet. Door oom Mark dan nog wel. Met afhangende schouders draaide ik me om. Er gleed iets weg onder mijn voeten en ik keek omlaag.
Het hele pad voor me lag vol met gouden muntstukken.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Dan toch…?
Ik keerde me terug om naar de velden. ‘Da’s leuk geprobeerd, maar ik vroeg om een huis, meer specifiek een magische hoeve, en niet om goud.’
Een zucht ging door een boom dichtbij, alsof die zijn schouders optrok en wou zeggen ‘Het had kunnen werken’.
Ik liep af op de boom en tikte hem op de stam. ‘Meneer – of mevrouw – de boom, heeft u soms de sleutel van het huis?’
De takken van de boom kromden zich en vormden een houten sleutel. Die werd me treiterend voorgehouden, maar ik probeerde niet om hem te pakken. Het huis was me aan het testen, besefte ik.
‘Wat verwachten jullie van mij?’ vroeg ik.
Het bleef even stil, maar toen rommelde de boom in zijn kruin en zwiepte een tak omlaag die voor mijn neus bleef hangen. Er zat een opgerold papiertje in.
Ik nam het papiertje en rolde het open. Het bleek een haastig geschreven to do-lijstje te zijn. De taken omvatten onder andere boodschappen doen (ha, die had ik al bedacht, dacht ik een beetje zelfvoldaan), nieuwe pannen op het dak leggen (hoe ging ik dat doen? Ah meneer de aannemer, het huis wil zich niet laten zien maar als u er toch op zou willen klimmen…), het Monster Onder Het Bed verjagen, het huis verdedigen en de verbanden van de Stinkende Snufferd vervangen.
‘Nou,’ zei ik nadat ik daar een tijdje met het lijstje in mijn handen had gestaan, ‘het ziet er naar uit dat ik nog een hoop te leren heb. Maar als jullie geduldig kunnen zijn, dan aanvaard ik jullie voorwaarden.’
De boom schudde in consternatie en voor me verscheen een meer. En achter het meer verscheen een hoeve. De luiken waren een vrolijk rood geschilderd en rook kringelde omhoog uit de schoorsteen.
Ondanks de magie van de voorbije tien minuten moest ik toch nog eens met mijn ogen knipperen. Ik had het echt gedaan. Ik had echt mijn magische hoeve gevonden.

dinsdag 30 oktober 2018

Halloweendrank



Halloween is niet het moment om te doe-het-zelven. Het was het eerste jaar dat ik alleen woonde en dus de gebruikelijke verdedigingsrituelen rond het huis moest doen. Alleen.
De spreuken waren me gelukt – dat dacht ik tenminste, want er was niets ontploft – maar mijn toverdrank zag er bedroevend slap uit. Ik wist maar al te goed dat die geen onkruid, kabouters en feeën zou weren.
Verlangend keek ik naar de telefoon. Ik vertikte het om naar mijn moeder te bellen. Die zou zich alleen maar gesterkt zien in haar overtuiging dat ik niet alleen een huishouden kon beredderen.
Ik trok het bovennatuurlijke telefoonboek uit de kast en bladerde door naar de categorie ‘Heksen’. Een huis-tuin-en-keukenheks, die had ik nodig. Er stonden er zeven opgelijst.
De eerste vier namen zelfs niet op. De vijfde snauwde ‘Weet je wel welke dag het is?’ en hing op. De zesde klonk alsof ze in een ketel kalmeerdrank was gevallen en de zevende lachte me vierkant uit.
‘Kind, het is Halloween – alle heksen zijn al maanden op voorhand volgeboekt voor vanavond!’
Mismoedig en beledigd gooide ik de telefoon aan de kant. Ik bekeek mijn toverdrank beschuldigend. Die volstond echt niet, en na drie uur zwoegen dacht ik niet dat ik vóór middernacht nog wat beters kon brouwen. En als ik geen toverdrank had om om middernacht uit te gieten, stond me een invasie van ongedierte te wachten. Ik moest aan een heks zien te geraken.
De bel ging en ik haastte me de gang in. Voor de deur stonden twee namaakspoken.
‘Snoepjes of je leven!’ riepen ze, me onder schot houdend met plastic geweertjes.
‘Bijzonder, cowboyspoken,’ zei ik terwijl ik snoep in hun mandjes gooide. ‘Die zie je niet vaak.’
In de war bleven de jongetjes op mijn stoep staan terwijl ik de deur sloot.
Waar ging ik een heks vandaan toveren vóór middernacht? Ik dacht aan de paar heksen die ik kende, maar hen aanspreken zou gezichtsverlies betekenen. De roddel dat ik niet eens mijn eigen Halloweendrank kon brouwen, zou sneller de ronde doen dan je ‘Echt wel!’ kon roepen.
De bel ging opnieuw. Deze keer stond er een heks voor de deur. Een echte, dat zag ik meteen.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ik langs mijn neus weg terwijl ik haar de snoep overhandigde.
‘Veertien.’ Het meisje bekeek me met nieuwsgierige groene ogen.
‘Dan heb je al geleerd de Halloweendrank te maken.’ Ik kon zowat op en neer huppelen van geluk.
‘Ja, die hebben we daarnet thuis gemaakt.’
‘Weet je wat? Ik heb het keidruk met alle spreuken enzo – als jij voor mij een Halloweendrank brouwt, krijg je een aardige zakcent. Wat denk je?’ Ik grijnsde breed naar haar.
‘Definieer zakcent,’ zei het meisje zonder knipperen. Na enig onderhandelen kreeg ik haar eindelijk het huis in. Ik snelde voor haar uit, greep de ketel en leegde die in de gootsteen voordat ze mijn misbaksel kon zien.
‘Zo, hier is de ketel,’ zei ik terwijl ik die triomfantelijk op het vuur terugzette. ‘Werk je magie maar.’
Ik liet het meisje achter in de keuken en ging in de tuin wat zitten lezen, onder het mom dat ik de verdedigingsspreuken aan het zetten was. Na een uurtje kwam de jonge heks de tuin inlopen.
‘De Halloweendrank is klaar,’ kondigde ze aan terwijl ik snel mijn boek wegmoffelde.
‘Prima. Ik kom kijken.’ Ik volgde haar de keuken in, waar een groene drank op het vuur stond te borrelen. Hij was lichter dan zou moeten, maar een paar verdwaalde kabouters of feeën kon ik wel aan.
‘Goed gedaan. Hier is je geld.’ Ik overhandigde haar de briefjes. Het was zonde van het geld, bedacht ik spijtig, maar het moest dan maar.
‘Bedankt.’ Ik liet het meisje uit en liet de deur met een zucht van verlichting toevallen. Ik stond nog steeds met mijn rug tegen de deur geleund toen de bel opnieuw ging.
Een vampier van een jaar of zeven stond op de stoep. Een echte, niet zo een met plastic tanden.
‘Hierzo.’ Ik stopte hem wat snoep toe.
De jongen keek van de snoep naar mij.
‘Is dat alles?’
Ik stond met mijn mond vol tanden. ‘Best brutaal, jij!’ wist ik uit te brengen.
‘Niet zo brutaal als u,’ zei de jongen met glinsterende ogen. ‘Een minderjarige heks inhuren om je Halloweendrank te maken? Da’s niet alleen zielig, da’s ook nog eens tegen de Code.’
Ik slikte hard.
‘Vampierengehoor, ziet u,’ grijnsde de jongen venijnig. ‘Vergeet niet dat we door de muren heen kunnen horen.’
Verdwaasd stak ik hem de hele zak snoep toe. Tot mijn opluchting nam hij ze aan. Met een knipoog verdween de kleine vampier de nacht in.

donderdag 20 september 2018

How to kill your colleague



In 10 easy steps everyone can manage

1.      Identify the colleague you want to kill. There may be several candidates for the job. Pick the colleague that annoys you most and most frequently. That way, you will greatly improve your blood pressure levels with a minimal amount of effort.

2.      Bide your time. At some point, the two of you will be alone. You may only have the time it takes another colleague to go for a wee. Therefore, you should plan ahead.

3.      Pick your weapon of choice. Don’t bring anything noisy like a machine gun to work. It attracts attention. Go for something subtle, like poison, a neck pillow, or just the victim’s own coat. Make sure the item cannot be linked back to you.

4.      Pick the right location. Don’t smother your colleague in full view of the surveillance cameras.

5.      Think about whether you want to get rid of the body or not. If you use poison, there is no need to hide the body. You can just scream your head off and pretend you’re trying help the victim. You can even run out of the room to get the company nurse. No-one will expect you to be the culprit.

6.      If you do want to remove the body from the crime scene, have your plan ready before you commit the crime. I know, if you’re a man, you’re screwed, because you lot only read instructions one by one. ALWAYS READ THE FULL INSTRUCTIONS BEFORE COMITTING A MURDER. Don’t stuff the body in the nearest filing cabinet where it will be discovered as soon as another colleague needs a new pen or where the smell will give it away, whichever occurs first. Places of choice are the elevator, the emergency stairs, a busy thoroughfare, the van in the basement everyone knows is used for you-know-what, or the showers. As noted in point 4, don’t drag your colleague through the corridors in full view of the cameras.

7.      Check the scene of the crime. Wipe away any traces of blood/saliva/bodily fluids I don’t want to know about. Don’t put that unicorn neck pillow in your locker if it wasn’t yours, even if it is crazy cute. Remove any personal items you may have left on your colleague’s desk. This does not include the poisoned coffee, as the police will certainly rule out suicide if they can’t easily find the poison. If you work near a train station or petrol station, you can dispose of the murder weapon there. Under no circumstances should you take the murder weapon home!

8.      Have your story ready. Even if it is to say ‘Ohm, I don’t know where Mark went off to…’ Don’t start to stammer or appear agitated. Make eye-contact and live your lie. You do not know what happened and therefore you shouldn’t be nervous. Unless the body has just been found and everyone is going completely bonkers, then you should follow suit.

9.      Stick to your routine. Don’t suddenly go rushing off home when you would normally chat with the pretty blonde at the reception, trying to get her number yet again. If you’re driving, keep your mind on the road. There is no point in crashing now you have just made your life that much better. A few lessons of mindfulness should help with this issue.

10.   Remember that some jobs come with easy colleague disposal facilities. If you are an archaeologist, there is no reason why you should still be tolerating annoying colleagues. You have the tools at your disposal, you have the solitary setting in a misty field, and you’ve already dug the grave. Your colleague merely ‘went for a pee’ and mysteriously ‘disappeared into the fog’.

woensdag 29 augustus 2018

Sollicitatie voor boekenslechterik




De eerste kandidaat deed schuchter de deur open.
‘Is dat hier voor die… eh… sollicitatie?’ Hij bleef als een groot vraagteken in de deuropening staan.
‘Inderdaad. Gaat u zitten, meneer…’ Ik raadpleegde mijn papieren. ‘Donkeremaen.’
‘Dit begint al goed,’ fluisterde het hoofd van HR misprijzend.
‘U ziet uzelf dus als een prima slechterik,’ ging ik verder. ‘Kunt u ons vertellen waarom?’
‘Oei.’ De jongeman keek verschrikt. ‘Ja eh… Ik breng mijn neefjes en nichtjes altijd aan het schrikken. Ik spring opeens tevoorschijn, ziet u, zo boe!’, hij zwaaide wild met zijn lange armen, ‘en ja, dan gaan die kinderen er meteen gillend vandoor hé.’
Ik slaakte een inwendige zucht. ‘En hebt u ook werkervaring in een boek? Hebt u al een personage gespeeld?’
‘Eh…’ De ogen van de man schoten naar de gezichten van mijn collega’s. ‘Nee.’
‘Ik begrijp het.’ Kort en krachtig streepte ik meneer Donkeremaen van de lijst.

Kandidaat nummer twee gooide arrogant de deur open, nam ons allemaal argwanend op, en plofte neer op de stoel.
‘Goed, meneer Guiccardini, wat kunnen wij van u verwachten?’
‘Vraag jullie liever af wat Guiccardini van júllie verwacht,’ counterde de Italiaan, een dikke vinger in onze richting priemend.
‘Ah-hah,’ zei ik droog. ‘Wat is uw specialiteit?’
Guiccardini lachte zijn gouden tanden bloot. ‘Ik zal je vertellen wat mijn specialiteit is. Jij en ik, wij hebben een probleem,’ gebaarde hij omstandig. ‘Ik bel mijn neefjes Louis en Lucca. Zij komen en praten met jou – met hun vuisten.’ Guiccardini gaf een onaangenaam lachje. ‘Jij doet nog steeds moeilijk?’ Hij trol een afkeurend gezicht en knipte met zijn vingers. ‘Louis en Lucca nemen je mee op reis – naar de onderwereld.’ Guiccardini grijnsde tevreden.
‘En hoe ziet u uw capaciteiten passen in een fantasysetting?’
Guiccardini’s grijns verdween abrupt. ‘Fantasy, pah! Wat maakt de setting uit? Ik knijp iedereen tot eenhoornmoes.’ Hij balde zijn vuist in een gewelddadig gebaar.
‘Dank u, meneer Guiccardini, u mag de volgende roepen.’ Ik doorstreepte nog een naam op mijn blad.
‘Wat, de volgende?’ grauwde Guiccardini. ‘Denken jullie dat die beter zal zijn dan ik? Pah!’ Hij spuwde op de grond.
‘Wij denken voorlopig nog niets, meneer, behalve dat dit gesprek afgelopen is.’
‘Jullie horen nog van mij!’ Weer priemde een vet vingertje in onze richting.

‘Ik zie hier dat u veel ervaring hebt in de boekenwereld,’ zei ik tegen de dertiende kandidaat.
‘Inderdaad.’ De kale man van middelbare leeftijd tegenover me was niet erg spraakzaam. In plaats daarvan staarde hij me al de hele tijd indringend aan. Sinds hij was binnengekomen waren mijn collega’s rechtop gaan zitten en lieten ze hun smartphones schuldbewust op de tafel voor hen liggen.
‘Wat zijn uw gebruikelijke methodes?’ Ik keek verwachtingsvol op van mijn vragenlijstje.
‘Ik zie niet waarom ik mijn werkwijze zou moeten toelichten.’ De ogen van de man vernauwden zich slechts lichtjes, maar de kilte die ze uitstraalden was meer dan voelbaar.
‘Eh… En de gevolgen van uw werkwijze?’
De man snoof laatdunkend. ‘Haat. Moord. Genocide. Uiteengerukte families. Verraad.’
‘Ok …’ Ik staarde in het wilde weg naar mijn vragenlijstje. ‘Waar zit u zichzelf over tien jaar?’ flapte ik eruit.
De man stond zichzelf een klein lachje toe.
‘Op uw plek.’

donderdag 19 juli 2018

Het veeltongig monster



Ik hou van woorden. Het geschreven woord, daar kan ik niet genoeg van krijgen. Het gesproken woord daarentegen… Wat wordt er een hoop gepraat maar weinig gezegd!
Bij elke sociale gelegenheid steekt het veeltongig monster de kop op. En luisteren zal je, want al die tongen hebben veel te vertellen. Maar een knikje hier en een kuchje daar volstaan niet. Nee, het monster eist nóg meer tongen! Want pas als iedereen het over de kleur van zijn onderbroek heeft gehad, is het voldaan.
Mijn tong doet niet mee. Het is een gemakzuchtige tong, dat geef ik grif toe. Voor onbelangrijke dingen komt ze haar luie zetel niet uit. Dat maakt het monster ongemakkelijk – ik zie de verontruste blikken die het me toewerpt. Wat als mijn genen dominant worden, zie ik het denken. Het monster ziet zich in zijn voortbestaan bedreigd. Dus wendt het zijn tongen tot mij, in een poging zijn praatparasiet over te zetten.
Ik geef nog eens een nietszeggend kuchje.
En lach. Ik ben immuun.
Het monster trekt bleek weg en schuifelt er vandoor.

Ah. Eindelijk stilte.

donderdag 14 juni 2018

A day in Ireland


Let me grab some of this sphagnum,’ our guide says, stooping down and pulling a handful of the moss from the bog’s surface. We have come to the Connemara National Park at a great time: it's Bog Week and we can tag along with an interesting – and free – guide.
Look what happens when I squeeze,’ our guide says. Water runs from the sphagnum she is holding – more water than I would have thought possible.
This is nothing, she tells us. It has hardly rained, the bog is relatively dry, the flowers are a month behind schedule. But the sphagnum is interesting: during the First World War it was used to dress soldiers’ wounds, as it has antibacterial properties. The Native Americans used it to line their babies’ nappies. The group laughs.
Well, that’s it. I’ll be returning to the visitor centre but you can climb Diamond Hill if you like to be stuck up there with a hundred and fifty other tourists,’ our guide says. I look up at the mountain and marvel at the use of the diminutive word ‘hill’. The Irish clearly have different standards.
We decide to walk up to the standing stone at the foot of the hill. The view of the bay is marvellous, so we do what all tourists do and take selfies. Then we make our way back down to the visitor centre, the air heavy with the coconut smell of the gorse flowers. We still have a lot of time left before the bus arrives that will take us back to Clifden, so we walk into the local radio station, which happens to be selling books to raise funds. We can browse if we are quiet when the red light comes on, we are told. I pick up a book and show it to my husband: it’s called How did we get into this mess? and looks like the world-saving literature he likes to read. He decides it looks promising and we return to the reception to drop our one euro into their fundraising tin.
Fancy a chat in the studio?’ a passing presenter asks while dunking his tea bag in his cup.
Ohm, no thanks,’ I say. I’m not a good talker so I immediately get out of the invitation.
Honey!’ My husband says as soon as the presenter is gone. ‘Why didn’t you say yes? I would have. I’d have told them my wife is a writer and that she has a great blog.’
Oh.’ I make a face. It’s true it could have been a good opportunity to promote my writing. And that’s my problem as a writer: I don’t like to get attention from strangers, so I don’t seek it out.
The other staff members, all volunteers as it turns out, are eager to find out more about us. What’s the weather like over on our side? Rather the same as it is here, only a little warmer, I guess. The man behind the reception desk nods, as though that information means something. We take our leave from the friendly volunteers and my husband’s brother calls.
It’s 32 degrees at home,’ my husband relays the information. Oops, I think, a little warmer was a bit of an understatement then.
The bus arrives and we line up with the other tourists.
The door is slow, just like meself,’ the bus driver says in his wonderful Irish tones. I show our tickets with a smile and plonk into my seat by the window. It’s funny to drive by the bay we saw from the hillside: up there it looked far more majestic. On a busy road, the driver stops to let an elderly lady get off the bus. Her house is on the other side of the road, it transpires.
‘You should get yourself a tunnel, then,’ the bus driver quips.
‘A what?’
‘A TUNNEL!’
The bus comes back to life and on we zip along the narrow roads. The sheep in the fields have been sprayed red, blue and green.
‘Look, rainbow sheep,’ I say to my husband.
He laughs.
They’re very supportive of LGBT rights,’ I say in mock earnestness.
‘I thought Ireland was firmly Catholic?’ my husband replies.
Oh, Ireland isn’t Catholic anymore,’ the Irish man sitting behind us bursts into our conversation. ‘Our prime minister is a homosexual and our minister for children is a lesbian!’
‘Oh really?’
‘Aye!’ He lets the information sink in. When we turn to look out of the window again, he adds triumphantly: ‘And our president is a leprechaun!’

zondag 13 mei 2018

Raderen des tijds



De blote raderen des tijds
Grijnzen mij toe
Terwijl ze meedogenloos aan mij voorbij glippen

Ik ren mijn schaduw voorbij
Die me treurig nastaart
Vanuit de diepten van vroeger

Mijn redenen zijn dwingend
Elke seconde wordt uit mijn poriën geperst
Ze vallen het niets in

Gevolgd door mijn bestaan

zondag 8 april 2018

Hack je man




‘Dames,’ sprak Lyn de vrouwen toe die opgewonden kwetterend tot in de verste hoekjes van de woonkamer gepropt zaten. Meteen viel er een verwachtingsvolle stilte. Halzen werden gestrekt en pennen doorgegeven. Allemaal hielden de vrouwen een notitieboekje in de aanslag.
‘Zijn jullie de afwas beu?’ vroeg Lyn.
‘Ja!’ riep een vrouw achterin, wat onthaald werd op goedmoedig gelach.
‘Zijn jullie de strijk beu?’
‘Het zal wel!’ riep iemand. Weer gelach.
‘Zijn jullie de luiers beu?’
‘Ja!’ riepen de jonge moeders.
‘Zijn jullie het dweilen beu?’
‘JA!’ riepen alle aanwezigen, hun ogen koortsachtig glinsterend.
Lyn glimlachte. ‘Dan heb ik het antwoord. Het is gedaan met het labeur! Gedaan met de slavernij!’ Verschillende vrouwen in het publiek toeterden hun bijval.
‘Vandaag,’ zei Lyn, die betekenisvol haar wenkbrauwen optrekkend even een stilte liet vallen, ‘leer ik jullie letterlijk om jullie mannen te herprogrammeren!’
Wild applaus barste los. Een zee van glunderende gezichten lachte Lyn toe.
‘Vandaag leer ik jullie de macht te grijpen!’ Lyn grijnsde, haar vuist gebald terwijl haar publiek huilde van opwinding.
‘Luister en leer.’ Lyn wees naar het scherm tegen de muur, waarop ze haar computerscherm geprojecteerd zagen. ‘Ik heb een website gebouwd. Die zit in het dark web – want, dames, ik waarschuw jullie: wat we gaan doen is wel degelijk illegaal.’ Lyn knipoogde. ‘Je hebt een speciale browser nodig om op het dark web te komen. Ik gebruik Tor.’ Lyn klikte de browser open. ‘De url van de website zelf is een combinatie van zestien cijfers en letters die eindigt op .onion. Noteer de url dus goed!’
‘Dus het dark web is gebouwd door een Aalstenaar!’ grapte iemand. Licht gelach tinkelde door de kamer, terwijl papier knisperde onder het gekras van vele pennen.
‘Hebben jullie allemaal het serienummer van jullie man genoteerd? Ja? Prima. De overheid mag ons dan allemaal gechipt hebben, maar die suffe ambtenaren hebben er natuurlijk niet aan gedacht dat wij daar ons voordeel mee kunnen doen.’ Lyn lachte schalks.
‘Je gaat dus naar mijn website, waar je in de zoekbalk het serienummer ingeeft. Wie zullen we als voorbeeld gebruiken?’
‘Thomas!’
‘Dirk!’
‘Bram!’
De vrouwen gierden het uit van de pret.
‘Laten we Dirk nemen,’ zei Lyn. ‘Dicteer je het nummer?’
Lyn gaf het serienummer in dat de zich verkneukelende echtgenote oplas.
‘Oké, dan duwen we op enter… En hé presto, daar is Dirk!’ Op het scherm verschenen statistieken en tabellen.
‘Laatst actief… twee uur geleden!’ las Lyn af. Het publiek kreunde in plaatsvervangende schaamte.
‘Zullen we daar eens verandering in brengen?’ vroeg Lyn ondeugend.
‘Ja!’
‘Laat hem luiers uitwassen!’
‘De beerput uitkuisen!’
De dames lachten zich krom.
‘Meiden, meiden,’ zei Lyn toegeeflijk lachend. ‘Laten we nog even lief blijven. We zullen hem laten beginnen met ruitenwassen.’ Ze selecteerde een optie uit een lang afrolmenu.
‘Maar… als hij dat thuis doet, hoe weten wij nú dan zeker dat hij echt de ruiten aan het lappen is? Laten we ook de locatie instellen –’ ze bewoog de muis naar een zoekbalk – ‘namelijk hier.’ Lyns wenkbrauwen schoten de hoogte in en ze typte haar eigen adres in.
‘En enter!’ Lyn drukte op de toets.
Meteen zagen ze Dirks activiteitsmonitor de hoogte in schieten. De dames keken met ingehouden adem toe hoe Dirks icoontje zich verplaatste op de kaart – eerst naar de bergruimte, dan naar de garage… En ja, hij was in de auto gestapt en naar hen onderweg!
‘Goed, wie wil al eens oefenen voordat Dirk hier is?’ vroeg Lyn.
Doorheen de kamer schoten handen de lucht in.

donderdag 22 maart 2018

Shout out to Misha Verdonck


A while ago, I ran into Misha Verdonck, who was in the UGhent's Creative Writing Group with me. Misha gave me their blog address and I would like to use this post to put one of their poems which I particularly liked in the spotlights.

It's called To the man who doesn’t believe in women/trans only spaces but calls himself a feminist.


It's such a strong poem! I particularly like this bit:

and i am taller
than your perception of me 
i am wider 
than the space you allow me 
and i am sharper 
than ALL the tools in your box

Misha goes on to point out that people create their own fears, and then hate the fears that they have created. They make others bear the brunt of this, just because the others happen not to fit into their preconceptions. I think that this poem is witty and sharp and that you should definitely go and read it in full!


woensdag 21 februari 2018

Brave New World



On my way to eat plastic sushi
We could have had at my place
I breathe in a good lungful of city air
And nearly choke

Leaning forward onto the sterile table
You tell me you’ve found a new way to hurt yourself
You claim it’s for the boys
But I know it’s only for you

Oh! It’s a brave new world
We advance so fast
Our problems are already in the past
We’ve got it all under control
Oh! It’s a brave new world

We read women’s magazines
Scrutinizing the skinny women
The one man confined to a nude pic
Are we any better, I wonder

You tell me I’m a pessimist
I should stick my head in the sand
Have fun on this wild ride
Just like you – oh.

Oh! It’s a brave new world
Issues, we have none
Misogyny has been and gone
Our only way is up
Oh! It’s a brave new world

I head back home alone
Jump back onto the sidewalk
Death streaks past, its horn blaring
Would anyone have noticed me gone?

I cross the street to avoid my stalker
Phone and keys slippery in my hands
I dash inside, welcomed by loneliness
The unwanted embrace of my old friend

Oh! It’s a brave new world
We’re merrily spinning out of control
Wasn’t saving the planet our goal?
Ah, well, too bad -
Oh! It’s a brave new world