dinsdag 5 september 2017

Zee



Ik kijk uit over zee en vraag me af hoe ik hier ben geraakt. Het ruisen van het water dat breekt op de rotsen stelt me niet gerust; dit is niet mijn natuurlijke biotoop. Ik voel paniek me bekruipen als een sluw beest dat mijn hart doet hameren in mijn borstkas.
Adem, vertel ik mezelf. In. En nu uit. Gewoon ademen. Ik kijk om me heen, maar ik zie niets dan zee en golvende duinen. Het zweet breekt me uit. Ik hoor hier niet te zijn. Ik woon in een stad mijlenver van de kust. Hoe ben ik hier geraakt zonder het me te kunnen herinneren?
Ik zuig de zilte zeelucht binnen, hou hem vast, alsof die handeling mijn geheugen op gang moet brengen. Ik laat teleurgesteld mijn adem weer ontsnappen.
Het beste dat ik kan doen, houd ik me voor, is kalm blijven. Ik ga in rechte lijn door de duinen lopen tot ik iemand tegenkom die me naar het ziekenhuis kan brengen.
Wacht, ik kan het ziekenhuis bellen – of toch niet. Ik heb helemaal niets bij me; mijn vertrouwde tasje is nergens te bekennen. Zonder gsm kan ik niemand bellen.
Het bevestigt me alleen maar in mijn voornemen om hulp te zoeken. Er is iets erg mis.
Kalmer door mijn voornemen draai ik me om.
En ik gil het uit.
Op een armlengte afstand staat er iemand achter me. Ik deins achteruit. Mijn hand gaat automatisch naar mijn stamelende mond.
‘Dit – dit kan niet,’ hijg ik.
‘Kan het niet omdat het niet plausibel lijkt?’ glimlacht mijn overleden oom. Hij is nog steeds even aimabel als mijn kinderherinneringen hem schetsen.
Ik staar alleen naar hem. Er is iets erg mis – met mij.