zondag 29 mei 2022

Troost

 

Merijn zat rustig op een steen langs de weg zijn verhaal te weven, nog in zalige onwetendheid van wat er hem boven het hoofd hing.

Hij zat tevreden te neuriën terwijl hij twee stukjes verhaal met een vleugje spanning aan elkaar plakte. In zijn hoofd waren de stukken verhaal lange strengen, die hij met zijn magie in elkaar liet smelten. Uiteraard was er in werkelijkheid niets te zien, buiten de beweging van zijn vieze handen.

Dit werd een goed verhaal, hij voelde het nu al aan de manier waarop het strak trok als een snaar die klaar was om aangeslagen te worden. Hoewel hij het in een klein dorpje zou vertellen, hoopte hij er deze keer iets meer voor te krijgen dan eten en onderdak. Af en toe, wanneer hij er een écht goed verhaal wist uit te persen, stopten de mensen hem al eens een munt of kledingstuk toe. Zijn felgekleurde muts had hij zo verdiend met een erg spannend – en nogal spottend – verhaal over de koning.

Hij wenste vluchtig dat hij dat verhaal overal zou kunnen blijven vertellen, maar duwde de gedachte weer snel van zich af. Hij was maar een eenvoudige straatmagiër zonder opleiding. De échte magiërs, nou, die hadden hele kisten vol verhalen die ze in glazen potten hadden opgevangen. Daarbij konden die magiërs wel heel wat meer dan alleen wat verhaaltjes vertellen. Maar Merijn moest erin berusten dat zijn verhalen na een dag of zo weer vervlogen.

Plots stoven de kinderen van het dorp langs als een troep duiven die waren opgeschrikt door een havik.

‘Meester Magiër, er komen soldaten aan!’ hield een klein jongetje lang genoeg halt om hem toe te roepen.

Merijn vloekte en frommelde zijn bezwering snel weg in de plooien van zijn gewaad. Met een beetje geluk zou hij maar een vieze, vuile bedelaar lijken.

Al snel hoorde hij de zware voetslagen van de soldaten tegen de stoffige weg slaan.

‘Een aalmoes voor een arme werkloze,’ riep Merijn met uitgestrekte hand en een bibberende stem toen de soldaten hem voorbij marcheerden. ‘Een aalmoes, beste heren…’

De soldaten negeerden hem. Merijn keek ze na terwijl ze recht op de hut van de dorpsoudste afstevenden. De aanvoerder van het groepje ging binnen en kwam al snel weer naar buiten, zijn blik recht op Merijn gericht.

‘Ach verdorie,’ mompelde Merijn verongelijkt. Hij overwoog nog te vluchten, maar hij wist dat de jonge soldaten hem meteen zouden inhalen. Hij besloot zich de builen van een hardhandige ontmoeting met de grond te besparen.

‘Meester Magiër,’ zei de aanvoerder nors, terwijl hij hem van top tot teen bekeek.

‘Goedemorgen,’ grijnsde Merijn zijn rotte tanden bloot.

‘Onze legermagiër is gesneuveld. In naam van de Koning vorder ik u op om onze gewonden te verzorgen.’

‘Helaas,’ zuchtte Merijn. ‘Ik ben maar een arme straatrat die eenvoudige verhaaltjes weeft. Ik denk dat u ook wel aan mij ziet dat als ik mensen zou kunnen genezen, ik dat ook zou doen.’ Hij spreidde zijn armen om de nadruk te leggen op zijn armoedige kleren, vol gaten en vlekken.

De aanvoerder fronste. ‘Dat zie ik inderdaad. Hoe dan ook gaat u mee. Dan vertelt u ze maar een troostrijk verhaal zodat ze hun pijn kunnen vergeten.’

De soldaten trokken Merijn al overeind. ‘Hola, wacht even! Ik kan niet zomaar even een verhaal uit mijn mouw schudden! Dat vergt tijd!’

‘Het duurt nog drie dagen voordat de vervangende legermagiër aankomt. Dat lijkt me wel genoeg tijd, niet?’ antwoordde de aanvoerder met een dreigende blik.

‘Oh.’ Merijn vloekte inwendig. Tegen dan zou zijn uitzonderlijk goed verhaal ongetwijfeld vervlogen zijn. De soldaten sleepten hem tussen hen in voort.

‘Hé wacht, hoe zit het met mijn verloning?’ riep Merijn nog.

De aanvoerder lachte hartelijk. ‘Eten, drinken en een tent boven je hoofd.’ Hij sloeg Merijn geamuseerd op de schouder. ‘Meer heeft een straatrat zoals jij toch niet nodig?’

Merijn reeg een opmerkelijke hoeveelheid scheldwoorden met een vleugje obsceniteit aan elkaar. De soldaten barstten in lachen uit.


De volgende dag had Merijn tegen de avond eindelijk zijn troostrijk verhaal af. Hij had ermee zitten knoeien, want hij kon zich niet herinneren dat hij ooit eerder een dergelijk verhaal had gemaakt. Hij maakte verhalen om te entertainen, niet om gewonde mannen te sussen die aan het gillen waren van de pijn.

‘Goed, eens zien of dit werkt,’ mompelde hij en ging naast een gewonde soldaat zitten. Hij had expres een stil exemplaar uitgezocht – hij had al genoeg hoofdpijn gekregen van zijn moeilijke knutselwerkje.

‘Hoor je mij?’ riep hij de bleek weggetrokken man toe. Merijn vermeed het om naar het stompje van diens arm te kijken.

De ogen van de soldaat knipperden open, keken hem even aan en vielen toen weer dicht.

‘Ik neem aan van wel, dus. Goed, laten we beginnen. Lang, lang geleden,’ zette hij zijn verhaal in. Gaandeweg zag hij de soldaat ontspannen. De lijnen in zijn gezicht verdwenen en er kwam tegen het einde zelfs een flauwe glimlach op zijn gezicht.

‘… en zo eindigt het verhaal van het mooie meisje Cassandra,’ besloot Merijn. Hij bekeek de soldaat zorgvuldig. Een geslaagd verhaal, dacht hij. Misschien moest hij toch de medische kant op.

Hij schrok toen er een lichte stuiptrekking door de soldaat ging. Meteen daarna lag de soldaat doodstil. Een glanzend wolkje, nauwelijks zichtbaar, dreef met zijn laatste adem omhoog.

Merijn onderdrukte de neiging om over te geven. De ziel had het lichaam van de soldaat verlaten. De jongeman was dood.

‘Oogst ‘m maar,’ knikte de chirurgijn, die was blijven staan om te luisteren, naar de ziel die naar het plafond van de tent kringelde.

Merijn verstijfde. Hij wist dat échte magiërs zielen van dode soldaten oogstten. Ze maakten dan een nieuw lichaam voor hen uit de modder en het bloed van het slagveld.

‘Dat heb ik altijd een gruwelijke praktijk gevonden,’ zei Merijn tussen opeengeklemde kaken door.

De soldaten die zo herboren werden, leken niet meer op zichzelf. Al getraumatiseerd door hun eigen dood en wederopstanding, gingen ze vaak door het lint, of lieten ze zich in de eerstvolgende veldslag gewillig doden. En als ze niet gek werden, dan wilden hun families hen toch niet terug. Die beschouwden hen immers als een soort geesten, die niets dan onheil konden brengen. Nee, op dat moment was Merijn blij dat hij geen volleerde magiër was. Hij huiverde bij de gedachte iemand dát aan te moeten doen.

De chirurgijn keek even verrast, maar knikte toen. Merijn dacht een nieuw soort respect in zijn ogen te zien.

‘Vertel dat verhaal van jou dan maar aan zoveel mogelijk soldaten, voordat die nieuwe magiër aankomt.’ De chirurgijn knikte hem toe en liep door naar de volgende soldaat die zijn aandacht nodig had.

Merijn overzag de rijen gewonde soldaten en blies zijn wangen vol. Hij ging nog nooit zo hard gewerkt hebben voor zijn kost en inwoon.