Ik kijk de andere kant
op, alsof ik mee zoek naar een vrij plekje voor Jaspers veel te grote Hummer.
In werkelijkheid zien mijn ogen niets, behalve diezelfde scène die zich steeds
opnieuw afspeelt. Ik knipper met mijn ogen wanneer een andere bestuurder luid
naar Jasper toetert. Waarom zoeken we toch ook naar een parkeerplaats voor die
snertauto van ‘m? Waarom moest hij per sé zo’n gigantische bak kopen?
‘Waarom?’
Dat ene woord. Jasper
krijgt het net door zijn tanden heen geknarst. Ik kan zien dat zijn greep op
het stuur krampachtig is, zijn spieren gespannen. Jasper is altijd al erg
gespierd geweest, begaan met zijn looks. Ik heb dat nooit begrepen. Jasper,
altijd begripvol, die altijd voor iedereen klaar staat. Waar had hij de
spierbundels en de Hummer in godsnaam voor nodig?
‘Negeer me niet!’ Jasper
schiet een boze blik in mijn richting, één seconde lang baad ik in zijn helblauwe
ogen, waarin onweer broedt. Ik had niets moeten zeggen.
Maar het niet zeggen zou
nog veel erger geweest zijn.
Julie kan haar mond niet
houden. Dat wist ik al toen ze me in het nauw dreef en de woorden uit mijn mond
rolden, alsof ze hun eigen leven leidden. Een vloedgolf van wat niet mocht,
niet kon gezegd worden, stortte zich roekeloos in het openbaar. Eigenlijk was
het een laffe aanpak, want ik wist heel goed dat als ik het haar vertelde, ik
het hem meteen ook moest vertellen. Julies oren zouden zo hard tintelen van wat
ik haar had verteld, dat ze een moord zou begaan om het door te kunnen
vertellen.
Jasper slaat af, en de
zee van auto’s glimt ons toe. Ik vraag me af of het universum heeft
samengespannen, zodat er geen enkele vrije parkeerplaats meer is, waar ik kan
ontsnappen, de auto uitduiken en rennen. Ik zucht en haal mijn handen over mijn
gezicht.
‘Waarom zou je haar
zoiets vertellen, David? vraagt Jasper dwingend. Hij kijkt me niet aan, maar
probeert een dure Mercedes te ontwijken die staat te wachten tot een mini’tje
haar parkeerplaats verlaat. Ik denk aan de Mercedes als aan een haai, wijdmonds
naar ons grijnzend. Deze plek is van mij.
Ik weet dat als ik nu de
waarheid vertel, alles als glas uiteen zal splinteren. Ik wou dat ik nooit zou
moeten antwoorden. Alleen de boodschap overbrengen – Julie zal enorm over je
roddelen want… - en verdwijnen.
Jasper staat plots op de
rem. Hij draait zich naar me toe, een diepe frons op zijn gezicht. Zelfs al is
hij boos, hij verwijt me niets. Hij wil het gewoon kunnen verklaren. Waarom ik
zoiets zou zeggen. Zoiets onmogelijks.
‘Omdat het waar is,’ zeg
ik zachtjes.
Jaspers uitdrukking
verandert volledig – ontzetting, onbegrip, medelijden. Dat laatste is het
ergste. Ik grijp naar de deurkruk en duik de parking op. Ik ren weg, weg van
deze herinnering die me de rest van mijn leven zal blijven achtervolgen.
Ik kan Julie in de verte
bijna horen lachen terwijl ze het vertelt. ‘Wist jij dat? David een homo? Mijn
god, wat moet Jasper wel niet denken?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten