dinsdag 8 september 2015

In cirkels



Ik kijk de andere kant op, alsof ik mee zoek naar een vrij plekje voor Jaspers veel te grote Hummer. In werkelijkheid zien mijn ogen niets, behalve diezelfde scène die zich steeds opnieuw afspeelt. Ik knipper met mijn ogen wanneer een andere bestuurder luid naar Jasper toetert. Waarom zoeken we toch ook naar een parkeerplaats voor die snertauto van ‘m? Waarom moest hij per sé zo’n gigantische bak kopen?
‘Waarom?’
Dat ene woord. Jasper krijgt het net door zijn tanden heen geknarst. Ik kan zien dat zijn greep op het stuur krampachtig is, zijn spieren gespannen. Jasper is altijd al erg gespierd geweest, begaan met zijn looks. Ik heb dat nooit begrepen. Jasper, altijd begripvol, die altijd voor iedereen klaar staat. Waar had hij de spierbundels en de Hummer in godsnaam voor nodig?
‘Negeer me niet!’ Jasper schiet een boze blik in mijn richting, één seconde lang baad ik in zijn helblauwe ogen, waarin onweer broedt. Ik had niets moeten zeggen.
Maar het niet zeggen zou nog veel erger geweest zijn.
Julie kan haar mond niet houden. Dat wist ik al toen ze me in het nauw dreef en de woorden uit mijn mond rolden, alsof ze hun eigen leven leidden. Een vloedgolf van wat niet mocht, niet kon gezegd worden, stortte zich roekeloos in het openbaar. Eigenlijk was het een laffe aanpak, want ik wist heel goed dat als ik het haar vertelde, ik het hem meteen ook moest vertellen. Julies oren zouden zo hard tintelen van wat ik haar had verteld, dat ze een moord zou begaan om het door te kunnen vertellen.
Jasper slaat af, en de zee van auto’s glimt ons toe. Ik vraag me af of het universum heeft samengespannen, zodat er geen enkele vrije parkeerplaats meer is, waar ik kan ontsnappen, de auto uitduiken en rennen. Ik zucht en haal mijn handen over mijn gezicht.
‘Waarom zou je haar zoiets vertellen, David? vraagt Jasper dwingend. Hij kijkt me niet aan, maar probeert een dure Mercedes te ontwijken die staat te wachten tot een mini’tje haar parkeerplaats verlaat. Ik denk aan de Mercedes als aan een haai, wijdmonds naar ons grijnzend. Deze plek is van mij.
Ik weet dat als ik nu de waarheid vertel, alles als glas uiteen zal splinteren. Ik wou dat ik nooit zou moeten antwoorden. Alleen de boodschap overbrengen – Julie zal enorm over je roddelen want… - en verdwijnen.
Jasper staat plots op de rem. Hij draait zich naar me toe, een diepe frons op zijn gezicht. Zelfs al is hij boos, hij verwijt me niets. Hij wil het gewoon kunnen verklaren. Waarom ik zoiets zou zeggen. Zoiets onmogelijks.
‘Omdat het waar is,’ zeg ik zachtjes.
Jaspers uitdrukking verandert volledig – ontzetting, onbegrip, medelijden. Dat laatste is het ergste. Ik grijp naar de deurkruk en duik de parking op. Ik ren weg, weg van deze herinnering die me de rest van mijn leven zal blijven achtervolgen.
Ik kan Julie in de verte bijna horen lachen terwijl ze het vertelt. ‘Wist jij dat? David een homo? Mijn god, wat moet Jasper wel niet denken?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten