Rijk
zijn kan de gezondheid schaden.
Om
andere redenen dan diegene waar je nu ongetwijfeld aan denkt.
Goed,
ik stond onder invloed van Gold Meth boven op een brug en dacht dat
ik wel zou vliegen als ik me liet vallen, maar zelfs op dat moment
was de drug niet het grootste risico voor mijn voortbestaan. Het
waren de straatarme réfugiés die in het donker steeds dichterbij
slopen, die het werkelijke risico vormden.
De
réfugiés waren de nakomelingen van de grote migratiestromen die in
de loop van de 21ste
eeuw vanuit het Midden-Oosten en Afrika op gang waren gekomen. Op den
duur werden de oorzaken van hun massamigratie wazig. Was het de
klimaatsverandering, die voor verwoestijning en honger zorgde? Was
het de corruptie, die ervoor zorgde dat ontwikkelingsgeld niet op
haar bestemming terechtkwam? Waren het de religieuze conflicten die
losbarstten en meedogenloos bloedvergieten opeens aanvaardbaar
maakten? Het resultaat was alleszins dat de mensen alles achterlieten
om toch maar aan hun lot te kunnen ontsnappen. Wisten zij veel dat
hun lot in het beloofde land net hetzelfde zou zijn.
Daar
stond ik dan, mijn hoofd in veel te hoge sferen, en mijn lijf op het
punt om te volgen, met een volle portefeuille in mijn achterzak. De
rivier onder me stroomde zo snel dat die mij in seconden zou
meesleuren en verzwelgen, een anoniem graf tegemoet. Dat konden de
réfugiés natuurlijk niet laten gebeuren. Het geld in mijn achterzak
hoorde hén toe, en niet de sul die mij per ongeluk langs de oever
zou vinden. En aangezien ik blijkbaar niet veel om mijn leven gaf,
besloten zij dat ook niet te doen.
Ik
voelde hoe mijn bodyguard René me vastgreep, maar dat drong niet
echt tot me door. Ik gleed de grond op en staarde naar Renés knappe
zwarte gezicht, bijna onzichtbaar tegen de donkere hemel boven hem.
Een schot knalde de nacht uiteen en René verdween abrupt uit mijn
gezichtsveld. In mijn meth-kop bleef het schot zich herhalen, steeds
luider en luider, alsof ik langs alle kanten onder vuur werd genomen.
Ik dook ineen en zwarte handen grepen me ruw beet, klauwden aan mijn
kleren, sloegen me in het gezicht, hadden er alles voor over om als
eerste de buit binnen te rijven. Gedrogeerd als ik was, was het enige
verzet dat ik bood een verdwaasd gekreun. Mijn hersenen bleven hangen
op het beeld van René, zelf een voormalige réfugié, wiens hart met
precisie werd doorboord.
Ik
merkte verdwaasd dat de tranen over mijn wangen stroomden. Niet
vanwege de pijn, want de meth verdoofde die nog, maar vanwege René.
René was bij wijze van spreken mijn geweten in levende lijve. Ik
wist dat ik een arrogante zak met teveel geërfd geld was die nergens
voor deugde. Ik kon net zoals alle rijke stinkerds mijn geweten
afkopen door maandelijks een storting te maken aan een of ander goed
doel. Maar ik was niet dom. Ik zag wel hoe weinig die goede doelen
wisten te bereiken. Na een goede honderd jaar leefden de meeste
réfugiés nog steeds in armoede. En die armoede was voor mij een
bedreiging, want naar wie keek iedereen meteen als er geld ter sprake
kwam? Mijn huis was niet voor niets ommuurd en voorzien van hightech
bewaking. Ik ging niet voor niets nooit alleen buiten. Ik zou zonder
pardon gelyncht worden.
Dus
toen op een dag René aan mijn huis kwam bedelen en weerspannig de
pogingen van mijn bewakers én van mijn bodyguards om hem weg te
sturen wist te weerstaan, besloot ik op mijn eigen manier mijn
geweten af te kopen. Ik kon onmogelijk alle réfugiés helpen
aangezien gelijk welke som meteen in rook zou opgaan. Maar ik kon er
wel één echt vooruit helpen. Dus werd René, zij het ietwat
onwillig, mijn bodyguard.
Iemand
sleurde mijn portefeuille uit mijn achterzak en slaakte een rauwe
vreugdekreet. Onmiddellijk lieten alle handen me los en smakte ik
terug op de grond. Woest grauwend van frustratie zetten de andere
mannen de achtervolging in. Ik lag moederziel alleen te snikken op de
koude grond en was er beangstigend zeker van dat ik de nacht niet zou
overleven.
Twee
paar handen grepen me beet, onder elke oksel één, en sleepten me
weg over het asfalt. Tot mijn schande moet ik toegeven dat ik nog
harder begon te janken nu ik me bevestigd zag in mijn doemdenken.
Mijn lichaam gleed de brug af, de berm door, en het gras in. Mijn
hoofd hing heel wat lager dan mijn lijf, wat me uiteindelijk na veel
moeite deed concluderen dat we bergaf gingen. De meth desoriënteerde
me volledig. Ik werd een andere kant op gesleurd en hijgend lieten de
mannen me los. In mijn verdwaasde toestand geloofde ik dat ze me in
een betonnen kooi hadden opgesloten, en ik begon te hyperventileren.
De mannen vloekten en rommelden rond, tot ze een vuile zak over mijn
mond zetten. Ik dacht dat ze me op een geavanceerde manier wouden
verstikken en panikeerde. Mijn lichaam kon de druk niet langer aan en
schakelde zichzelf netjes uit. Tot mijn schaamte viel ik flauw in de
handen van twee tieners.
Toen
ik bijkwam, was de meth uitgewerkt. De pijn dreunde van top tot teen
door me heen, en ik betastte voorzichtig mijn beurs lijf. Mijn
gezicht was een massa zwaar opgezwollen plekken. Ik slaagde er maar
net in één oog te openen. Ik zag de betonnen onderkant van de brug
en een stapel rommel. Ik sloot mijn oog opnieuw en verwenste mijn
slechte gewoonten. Zonder de drugs had ik hier nu niet gelegen, en
had René nog geleefd. Ik slikte moeizaam. Mijn poging hem te redden
had wel heel anders uitgepakt dan ik bedoeld had.
Een
van de twee tieners merkte dat ik wakker was en begon druk te praten
tegen zijn compagnon. Voetstappen kwamen dichterbij en iemand schudde
aan mijn schouder. Een kreet ontsnapte me toen de pijn door mijn
lichaam schoot en een zweterige hand werd onmiddellijk tegen mijn
mond gedrukt.
‘Niets
zeggen. Niet spreken. Jij. Voor jou losgeld,’ siste de jongen in
mijn oor.
Ik
knikte voorzichtig en probeerde mijn opluchting te verbergen. Dit
waren verstandige jongens. Ik had gevreesd dat ze me zouden
vermoorden uit wraak omdat zij niets hadden en ik alles, maar deze
jongens hadden begrepen dat het hen veel meer zou opbrengen om
losgeld voor me te vragen. Gelijk welke som zou hen op slag rijk
maken – toch in hun ogen.
Ze
slaagden er met moeite in me eten en drinken te geven, en ik slaagde
er met nog veel meer moeite in mijn mond te houden. De tijd werd
uitgerekt en ik was alleen met mijn pijn en gedachten. Waarom hadden
ze René vermoord? Hij was een réfugié, net zoals zij. Waarom de
doodstraf riskeren voor een man die bij hen hoorde? Wie had hem
vermoord? Wie zou mijn losgeld betalen? Ik had niet bepaald vrienden.
Wie me ook zou vrijkopen, zou verwachten dat ik dat geld tegen een
woekerrente zou terugbetalen. Als ik weer vrij was, zou ik dan Renés
moordenaar kunnen vinden? De politie was een lachertje. Na de
vrijkoopsom zou ik misschien niet genoeg geld over hebben om hen mee
tot actie aan te sporen.
Ik
lag een eeuwigheid op het koude, natte beton. De twee tieners gaven
me net genoeg om te overleven: net genoeg water, net genoeg droge
koeken, net genoeg van hun versleten deken. Ze hadden immers niets
aan me verloren. Mijn enige nut nu was overleven.
Sneller
dan ik verwachtte, kwam de tiener die een handvol woorden tegen me
had gesproken weer naast me zitten. Zijn stem klonk als muziek in
mijn oren. ‘Losgeld ok. Jij gaan. Maar niet zien, ok?’
Hij
hield me een rafelige vod voor, waarvan ik begreep dat die mijn
blinddoek zou worden.
‘Ok.’
Ik
hief mijn hoofd een beetje op en de jongen bond de vod vakkundig rond
mijn hoofd. Ik zag er tegenop om me te bewegen. Mijn spieren waren
stram, en alles deed nog steeds pijn. Mijn dokter zou zijn handen vol
hebben aan me.
Zonder
waarschuwing trok de jongen me overeind in een zittende houding. Ik
schreeuwde van de pijn die door mijn ribben schoot. Happend naar
lucht steunde ik mijn hoofd op mijn knieën.
‘Jij
gaan,’ drong de jongen aan.
Het
drong opeens tot me door dat het een contradictie was dat ze me hier
op die eerste avond gewoon naartoe hadden gesleept, en me nu lieten
vertrekken met een blinddoek om. Als ze wouden voorkomen dat ik hun
schuilplaats verklapte, waren ze er toch al aan voor de moeite. Het
angstzweet brak me uit. Niemand had mijn losgeld betaald. Deze
jongens gingen me executeren. Kwestie dat de rijken volgende keer
sneller bereid zouden zijn afstand te doen van hun geld.
God,
ik moest wel een eersteklas zak zijn als helemaal niemand zich om me
wou bekommeren.
De
jongen greep mijn hand en trok me overeind. Ik schreeuwde, paniek en
pijn beiden even overweldigend. Wat zou ik nu niet geven voor een
portie Gold Meth.
Een
hand sloot zich om mijn bovenarm. ‘Lopen. Boven. Naar brug.’
Ik
hapte naar adem. Mijn einde kwam eraan, en wat had ik weten te
bereiken? Ik had mijn beste vriend de dood in gejaagd, en ik wist
niet eens waarom het zo geëindigd was.
‘Wacht,’
zei ik haastig. ‘Waarom moest hij dood?’
‘Réfugié?’
De jongen begreep meteen wat ik bedoelde.
Ik
knikte. ‘René,’ zei ik. ‘Hij heette René.’ Om de een of
andere reden was dat opeens belangrijk voor me. Hij was niet een
gezicht in de zee havelozen geweest, maar zijn eigen persoon, hard en
zorgend tegelijk.
‘Hij
rijk. Deelde niets. Gaf andere réfugiés? Nee.’ De jongen klonk
verbitterd en spuwde op de grond.
Ik
deed mijn mond open om te protesteren, maar er kwam niets. Ik had
geen idee wat René deed met het geld dat ik hem gaf. Hij was alleen
voor mijn deur opgedoken, en ik had hem altijd als een eenzaat
beschouwd, afgesneden van de rest van zijn gemeenschap. Maar ik
besefte nu dat hem in huis nemen hem niet minder een réfugié had
gemaakt. Toch niet in de ogen van de anderen.
Rijkdom
was blijkbaar voor iedereen even bedreigend, of je er nu veel van had
of niet.
Ik
knikte en de hand op mijn arm leidde me het niets in.