Halloween is niet het moment om te
doe-het-zelven. Het was het eerste jaar dat ik alleen woonde en dus de
gebruikelijke verdedigingsrituelen rond het huis moest doen. Alleen.
De spreuken waren me gelukt – dat
dacht ik tenminste, want er was niets ontploft – maar mijn toverdrank zag er
bedroevend slap uit. Ik wist maar al te goed dat die geen onkruid, kabouters en
feeën zou weren.
Verlangend keek ik naar de telefoon.
Ik vertikte het om naar mijn moeder te bellen. Die zou zich alleen maar gesterkt
zien in haar overtuiging dat ik niet alleen een huishouden kon beredderen.
Ik trok het bovennatuurlijke
telefoonboek uit de kast en bladerde door naar de categorie ‘Heksen’. Een
huis-tuin-en-keukenheks, die had ik nodig. Er stonden er zeven opgelijst.
De eerste vier namen zelfs niet op.
De vijfde snauwde ‘Weet je wel welke dag het is?’ en hing op. De zesde klonk
alsof ze in een ketel kalmeerdrank was gevallen en de zevende lachte me
vierkant uit.
‘Kind, het is Halloween – alle
heksen zijn al maanden op voorhand volgeboekt voor vanavond!’
Mismoedig en beledigd gooide ik de
telefoon aan de kant. Ik bekeek mijn toverdrank beschuldigend. Die volstond
echt niet, en na drie uur zwoegen dacht ik niet dat ik vóór middernacht nog wat
beters kon brouwen. En als ik geen toverdrank had om om middernacht uit te
gieten, stond me een invasie van ongedierte te wachten. Ik moest aan een heks zien te geraken.
De bel ging en ik haastte me de gang
in. Voor de deur stonden twee namaakspoken.
‘Snoepjes of je leven!’ riepen ze,
me onder schot houdend met plastic geweertjes.
‘Bijzonder, cowboyspoken,’ zei ik
terwijl ik snoep in hun mandjes gooide. ‘Die zie je niet vaak.’
In de war bleven de jongetjes op
mijn stoep staan terwijl ik de deur sloot.
Waar ging ik een heks vandaan toveren
vóór middernacht? Ik dacht aan de paar heksen die ik kende, maar hen aanspreken
zou gezichtsverlies betekenen. De roddel dat ik niet eens mijn eigen
Halloweendrank kon brouwen, zou sneller de ronde doen dan je ‘Echt wel!’ kon
roepen.
De bel ging opnieuw. Deze keer stond
er een heks voor de deur. Een echte, dat zag ik meteen.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ik langs
mijn neus weg terwijl ik haar de snoep overhandigde.
‘Veertien.’ Het meisje bekeek me met
nieuwsgierige groene ogen.
‘Dan heb je al geleerd de Halloweendrank
te maken.’ Ik kon zowat op en neer huppelen van geluk.
‘Ja, die hebben we daarnet thuis
gemaakt.’
‘Weet je wat? Ik heb het keidruk met
alle spreuken enzo – als jij voor mij een Halloweendrank brouwt, krijg je een
aardige zakcent. Wat denk je?’ Ik grijnsde breed naar haar.
‘Definieer zakcent,’ zei het meisje
zonder knipperen. Na enig onderhandelen kreeg ik haar eindelijk het huis in. Ik
snelde voor haar uit, greep de ketel en leegde die in de gootsteen voordat ze
mijn misbaksel kon zien.
‘Zo, hier is de ketel,’ zei ik
terwijl ik die triomfantelijk op het vuur terugzette. ‘Werk je magie maar.’
Ik liet het meisje achter in de
keuken en ging in de tuin wat zitten lezen, onder het mom dat ik de
verdedigingsspreuken aan het zetten was. Na een uurtje kwam de jonge heks de
tuin inlopen.
‘De Halloweendrank is klaar,’
kondigde ze aan terwijl ik snel mijn boek wegmoffelde.
‘Prima. Ik kom kijken.’ Ik volgde
haar de keuken in, waar een groene drank op het vuur stond te borrelen. Hij was
lichter dan zou moeten, maar een paar verdwaalde kabouters of feeën kon ik wel
aan.
‘Goed gedaan. Hier is je geld.’ Ik
overhandigde haar de briefjes. Het was zonde van het geld, bedacht ik spijtig,
maar het moest dan maar.
‘Bedankt.’ Ik liet het meisje uit en
liet de deur met een zucht van verlichting toevallen. Ik stond nog steeds met
mijn rug tegen de deur geleund toen de bel opnieuw ging.
Een vampier van een jaar of zeven
stond op de stoep. Een echte, niet zo een met plastic tanden.
‘Hierzo.’ Ik stopte hem wat snoep
toe.
De jongen keek van de snoep naar
mij.
‘Is dat alles?’
Ik stond met mijn mond vol tanden.
‘Best brutaal, jij!’ wist ik uit te brengen.
‘Niet zo brutaal als u,’ zei de
jongen met glinsterende ogen. ‘Een minderjarige heks inhuren om je
Halloweendrank te maken? Da’s niet alleen zielig, da’s ook nog eens tegen de
Code.’
Ik slikte hard.
‘Vampierengehoor, ziet u,’ grijnsde
de jongen venijnig. ‘Vergeet niet dat we door de muren heen kunnen horen.’
Verdwaasd stak ik hem de hele zak
snoep toe. Tot mijn opluchting nam hij ze aan. Met een knipoog verdween de kleine
vampier de nacht in.