woensdag 28 september 2016

Hulpje


Wat zei je?’ Tom wierp een snelle blik op zijn smartphone in de houder naast hem. Zijn handen omklemden het stuur in krampachtig ongeloof.
Ik zei-’
Maar Maya’s stem werd abrupt afgekapt toen de auto met een helse schok naar links slingerde. De airbag knalde recht in Toms gezicht open en in paniek ging hij op de rem staan. Hij had echter helemaal geen controle meer over de auto. Met een misselijkmakend gekraak ging zijn BMW overkop, waarbij het dak omlaag kwam.


Toen Tom bijkwam, keek iemand – een brandweerman?, dacht hij versuft – door het verbrijzelde raampje naar binnen.
Wat ik dus zei,’ zei de man luchtig, alsof hij dagelijks een praatje sloeg met verkeersslachtoffers, ‘is dat ik een hulpje nodig heb.’
Mwat?’ zei Tom. Vreemd genoeg had hij het gevoel dat zijn lippen helemaal niet meebewogen. Angst bekroop hem – hij was toch wel niet verlamd geraakt?
Een hulpje,’ ging de man onverstoorbaar verder. ‘De werkdruk is sinds de Industriële Revolutie ongelofelijk toegenomen – vertienduizendvoudigd, zeg maar – maar krijg ik extra personeel toegewezen? Nee.’
Tom probeerde op de man te focussen, maar zijn ogen werkten niet mee. Waar was de brandweer? Waarom had niemand deze rare snuiter weggeleid? En, nog veel belangrijker, waarom bevrijdde niemand hem?
Daarom dacht ik bij mezelf: Piet, je gaat gewoon zelf rekruteren. De volgende dooie vraag je het gewoon op de man af. Dus, hierbij: wil jij mijn hulpje worden?’ De man leunde verwachtingsvol naar binnen.
Tom kreeg hem eindelijk duidelijk in beeld. En gilde. Hij gilde de longen uit zijn lijf bij het zien van de grijnzende schedel, omfloerst door een zwarte kap.
Ach, schei uit, jongen. Dat doen ze nou iedere keer, maar ik moet zeggen: in verhouding met jou zie ik eruit als een fotomodel.’ De schedel grijnsde zo mogelijk nog breder. ‘Pietje de Dood, aangenaam.’
Tom bleef schreeuwen, maar werd er zich van bewust dat hij helemaal geen adem haalde, en ook niet de andere kant kon op kijken, hoezeer hij dat ook wou.
Tijd van overlijden -’ de Dood keek op het horloge om zijn benige pols – ‘16.58 uur op maandag 10 oktober 2016. Doodsoorzaak: onachtzaamheid in het verkeer.’
Tom hield op met schreeuwen toen de motor ontplofte. Hij zag de vlammen aan zijn lichaam likken, maar voelde niets.
Onachtzaamheid,’ ging de Dood verder, ‘omdat je niet kon geloven dat dat vriendinnetje van je het zou uitmaken.’
Tom staarde hem aan. ‘Hoe weet je dat?’
Ach, iedereen heeft een doodsoorzaak nodig,’ schokschouderde de Dood. ‘Wat zeg je, wordt je mijn assistent?’
Ik moet met haar praten. Met Maya!’
Goed, dan schrikt die zich meteen dood. Wraak is zoet, niet?’ grapte de Dood. ‘Zal ik haar dan maar meteen op de planning zetten?’

dinsdag 2 augustus 2016

Geurig verleden


Vochtig en muf, maar toch aangenaam. De geur overviel hem toen hij de deur opentrok. Hij was hier al lang niet meer geweest, niet meer sinds zijn moeder naar het rusthuis was verhuisd en hij haastig een paar meubels en oude foto’s had mee gegrabbeld. Nu, staand in het stof van de vergeten herinneringen van zijn ouderlijk huis, overviel het schuldgevoel hem. Zijn moeder was alleen gestorven, en bijna onbemind eraan toe. Het was moeilijk geweest, zo niet onmogelijk, om haar onvoorwaardelijke moederliefde met een schijn van oprechtheid terug te betalen.
Het einde was niet makkelijk geweest, ook al had het begin er nog zo veelbelovend uitgezien. Als enig kind had hij zijn moeder aanbeden; zijn steun en toeverlaat wanneer de rest van de wereld hem niet scheen te begrijpen. Maar al snel hadden de onvermijdelijke tienerjaren ingezet en was hij zijn moeder duidelijker gaan zien, alsof hij de damp op een spiegel stilletjes aan had weggevaagd: eenzaam en angstig was ze geweest, krampachtig vasthoudend aan de droom van het kind dat hij misschien wel nooit was geweest. De weerzin was toen in zijn lijf genesteld en had het nooit meer verlaten.
En nu stond hij hier, moederziel alleen.
Stil deed hij zijn beklag. Ze was zijn moeder geweest, uiteraard had hij van haar gehouden, verdorie. Maar de weerzin, die alleen maar vergroot was toen haar zijn verkleinde, drukte op hem. Tegen het einde wist hij niet zeker of ze hem nog wel herkende, en hij wist niet of hij dat frêle, onwereldse wezentje nog wel herkende.
Zo oud worden, dat weiger ik, dacht hij en zette abrupt een stap vooruit, en nog een, tot hij de keuken binnen stommelde. Op de een of andere manier leek deze nog steeds doordrongen van de kruidige geur en gezelligheid van vroeger, ook al hing de flagrante bron van miserie nog steeds boven het aanrecht. Zwart-wit staren zijn moeder en zijn kleine zelf naar hem terug vanuit de fotokader. Zonder man, zonder vader. Zijn moeder is er vijftig stille jaren langzaam aan onderdoor gegaan.